KUNSTGESCHIEDENIS 3.1.
 
Wordt gegeven in 3de jaar Bachelor in de audiovisuele kunsten - afstudeerrichting: animatiefilm
3de jaar Bachelor in de audiovisuele kunsten - afstudeerrichting: film
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten - afstudeerrichting: fotografie
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten, grafische vormgeving - afstudeerrichting: grafisch ontwerp
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten, grafiek - afstudeerrichting: grafisch ontwerp
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten, illustratie - afstudeerrichting: grafisch ontwerp
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten, web- en interactief design - afstudeerrichting: grafisch ontwerp
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten - afstudeerrichting: mode
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten - afstudeerrichting: multimediale vormgeving
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten - afstudeerrichting: textielontwerp
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten, schilderkunst - afstudeerrichting: vrije kunsten
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten, tekenen - afstudeerrichting: vrije kunsten
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten, beeld & installatie - afstudeerrichting: vrije kunsten
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten, beeldhouwkunst - afstudeerrichting: vrije kunsten
3de jaar Bachelor in de beeldende kunsten, nieuwe media - afstudeerrichting: vrije kunsten
Hoorcollege [A] 20.0
Werkcollege [B] 15.0
Begel. zelfst./extern werk [C] 0.0
Totale studietijd [D] 80.0
Studiepunten [E] 3
Niveau gespecialiseerd
Creditcontract? toegankelijk
Examencontract?
Onderwijstaal Nederlands
Titularis Monique DARGE
Referentie ABAKUA03A00004
 
Trefwoorden
Kunstgeschiedenis 3.1.

Doelstellingen
Dit opleidingsonderdeel telt 2 deelcompetenties:
1. Overzicht van de kunst van 1900 tot 1945.
2. Practicum Kunstactualiteit.

De studenten, uitgaande van hun eigen werk, op een actieve, betrokken manier de basisuitgangspunten van de beeldende kunstrichtingen in de eerste helft van de 20ste eeuw laten verkennen.
De breuk met het verleden aantonen en tegelijk de studenten vertrouwd maken met de relatie kunst, maatschappij en wereldbeeld.
Een openheid creëren naar het gebruik van nieuwe media, materialen en expressievormen, alsook een kritische houding t.o.v. het actuele kunstgebeuren en vooral t.o.v. de eigen kunstproductie stimuleren.
Studenten dienen een globaal kader te ontwikkelen aan de hand waarvan zij kunst en kunstenaars uit de desbetreffende periode kunnen situeren, begrijpen en plaatsen in een bredere maatschappelijke context.

Het practicum vormt een onderdeel en een praktische aanvulling bij het gedeelte kunstgeschiedenis, gericht naar de actualiteit.

Doel is de studenten op zeer beperkte tijd kennis te laten maken met een aantal aspecten van en raakvlakken tussen westerse kunst en niet-Europese kunst.

Kennen/kunnen:
De student kent de belangrijkste stijlen, vertegenwoordigers en data i.v.m. de kunst van 1900-1945 en heeft inzicht in de historische context, waarin de werken tot stand kwamen.
Hij/zij is in staat verbanden te leggen tussen diverse culturen en disciplines en heeft inzicht in de wisselwerking tussen westerse en niet-Europese kunst.
De student is in staat schriftelijk te rapporteren over de relatie tussen zijn/haar eigen werk en kunstwerken uit de eerste helft van de 20ste eeuw, alsook over de wisselwerking tussen westerse en niet-Europese kunst.

Leerinhoud
1. De verschillende stijlen leren identificeren, herkennen en benoemen, alsook de werken van de hoofdvertegenwoordigers van die stijlen autonoom leren analyseren, plaatsen en duiden.
Aan de hand van een opdracht (het bouwen van een virtuele tentoonstelling uitgaande van het eigen creatief werk van de student in confrontatie met tien door de student zelf te selecteren werken uit de eerste helft van de 20-ste eeuw) en van de tijdens de hoorcolleges geziene stof ( aspecten van het futurisme, kubisme, orfisme, fauvisme, expressionisme, dadaïsme, surrealisme, constructivisme, suprematisme, rayonnisme, lyrisch en geometrisch abstractie en het Bauhaus) de kunstgeschiedenis van de 1-ste helft van de 20-ste eeuw zelfstandig onderzoeken. Bepaalde aspecten dieper exploreren en uitwerken om tenslotte verbanden te leggen tussen het eigen werk en de bestudeerde periode van de kunstgeschiedenis.

2. Practicum Kunstaktualiteit

De wisselwerking tussen westerse en niet-Europese kunst verduidelijken: zowel kunst uit Oceanië, Azië als Afrika komen aan bod.

Begincompetenties
Algemeen inzicht in de kunstgeschiedenis van de vroegere periodes.
Een openheid van geest en sterke motivering om het studiegebied te verkennen, kunst beter te leren beleven, begrijpen en binnen haar context te leren situeren.
Geslaagd zijn voor de opleidingsonderdelen kunstgeschiedenis 2.2 en kunstactualiteit 2.2.

Eindcompetenties
Zie doelstellingen.

Leermaterialen
Ossatuur van de cursus op internet, aangevuld met de eigen nota's, gemaakt tijdens de hoorcolleges en een handboek "Kunstgeschiedenis 20-ste eeuw" ( b.v. Arnason)
Verder ook beeldmateriaal, video's, cd's, cd-rom's en dvd's, internet, museumbezoek, gebeurlijke tentoonstellingen en manifestaties.

Studiekosten
Aankoop van een degelijk handboek wordt aanbevolen, bijgevolg:kosten voor de aanschaf van een handboek naar keuze over de "Kunstgeschiedenis van de 20-ste eeuw" ( b.v. Arnason)
Gebeurlijk verplaatsingskosten en toegangsgeld voor een tentoonstelling, museum...

Studiebegeleiding
De vorderingen van de studieopdrachten worden regelmatig gedurende de colleges in groep besproken.

Onderwijsvormen
1. Combinatie van hoorcolleges en groepsbespreking van de via zelfstandig werk tot stand komende virtuele tentoonstellingen (zie opdracht onder leerinhoud)

2. Inleidende uiteenzetting en gebeurlijk ook gastsprekers, tentoonstellings- en museumbezoek, video's, cd-rom's, dvd's…
De student maakt een rapportage over de wisselwerking westerse en niet-Europese kunst.

Evaluatievorm
1. Kunstgeschiedenis 1900-1945: schriftelijke virtuele tentoonstelling, plus mondeling examen:
Periodegebonden evaluatie: combinatie van een mondeling examen (zonder schriftelijke voorbereiding) over de geziene leerstof (op 50 % van de punten) en een mondelinge verdediging van de tijdens het academiejaar reeds besproken opdracht (de virtuele tentoonstelling) (eveneens op 50 % van de punten), die bij die gelegenheid ook uitgeprint op papier overhandigd dient te worden voor het bijhouden in de archieven.

2. Practicum: evaluatie op basis van een schriftelijk ingediende rapportage.

Algemeen:

Verplichte deelname aan de onderwijs- en studieactiviteiten.
Werkstukken en opdrachten moeten steeds op de vastgestelde data worden ingediend of gepresenteerd.
In geval de student wettig verhinderd is aanwezig te zijn, zorgt hij ervoor dat het werk door iemand anders wordt binnengebracht.
Voor iedere deelcompetentie van dit opleidingsonderdeel moet minstens de helft van de punten worden behaald.
Examenmogelijkheid in de 1ste en 2de examenperiode.

OP-leden