Trefwoorden Jeugdhulpverlening.
Doelstellingen De Franse socioloog Bourdieu deed de uitspraak dat de categorie 'jeugd' geen neutrale categorie is (1989). Het begrip 'jeugd' heeft een verhullende werking. Een gemeenschappelijke leeftijd wordt aangegrepen om daaronder 'sociale universa' te rangschikken die bijna niks gemeen hebben. Er ligt een wereld van verschil tussen de 17-jarige allochtone jongen in het deeltijds onderwijs en het 17-jarig allochtone meisje uit Latijn-Wiskunde dat zich voorbereidt op het ingangsexamen burgerlijk ingenieur. De trajecten naar zelfstandigheid van jonge mensen zijn zeer verschillend en lopen niet voor alle jongeren even gemakkelijk. Ze zijn afhankelijk van de sekse, het ouderlijk milieu, het opleidingsniveau, de etnische achtergrond. Werken in 'de jeugdhulpverlening' betekent rekening houden met deze verschillen. Een pertinente vraag die opduikt is: ‘Wie is de cliënt binnen de jeugdhulpverlening?’. De realiteit wijst echter uit dat de minderjarige lang niet de enige ‘potentiële’ cliënt is in de jeugdhulpverlening. M.a.w. het cliëntbegrip blijkt een zeer dynamisch en contextgebonden begrip te zijn. Door te kijken vanuit menswetenschappelijke perspectieven naar maatschappelijke problemen en evoluties die het werkveld raken (o.a. armoede, globalisering, …) en door het ontwikkelen van een eigen visie rond Sociaal Werk kan dit als motor dienen bij het eigen handelen, waarbij de emancipatie van de cliënt en de cliëntgroep centraal staat. Rekening houdend met het vernieuwde Jeugdsanctierecht en de hiermee samenhangende actuele tendensen binnen de jeugdhulpverlening, is het volgen van deze evolutie noodzakelijk om te komen tot een specifieke en doelgerichte aanpak op maat van de jeugdige cliënt. Het beroep Maatschappelijk Assistent, specifiek gelinkt aan het Maatschappelijk Werk, omvat de sector van de jeugdhulpverlening.
Het opleidingsonderdeel wil deze doelstellingen concreet vorm geven door volgende competenties uit het opleidingsonderdeel te ondersteunen:
Beroepsspecifieke competenties
Sociaal werkers:
-1. Handelen vanuit een visie die steunt op een breed inzicht in de maatschappelijke werkelijkheid;
-2. Dragen bij tot de profilering en ontwikkeling van de professionele identiteit;
-3. Handelen op het kruispunt van mensen en hun omgeving vanuit een ethische grondhouding.
Algemene competentie
Algemene (generieke) competentie
-4. Het verwerven en verwerken van informatie.
Vanuit vakspecifieke inhouden wordt in dit opleidingsonderdeel bovenstaande eindcompetenties op niveau van inzicht, toepassen, integreren ondersteund. Dit opleidingsonderdeel sluit aan bij leerinhouden uit:
Modeltraject 1
Maatschappelijk Assistent in de Praktijk: Theoretische en praktische bouwstenen 1 en 2;
Inleiding op het Sociaal Werk.
Modeltraject 2
Werkvelden Sociaal Werk;
Aspecten van de psychologie ( Ontwikkelingspsychologie);
Stage1;
Keuzelijst 1 - Methodieken Maatschappelijk Werk.
Doorheen het opleidingsonderdeel worden de studenten geconfronteerd met ethische en deontologische vraagstukken. Dit geeft aanleiding tot systematische reflectie over het eigen en het professioneel/beroepsmatig referentiekader. Hierdoor ontstaat verdieping in het specifieke terrein van de jeugdhulpverlening en is er een duidelijke link met het opleidingsonderdeel Stage 2 en de meer praktijkgerichte opleidingsonderdelen.
Leerinhoud Het opleidingsonderdeel omvat:
Beeldvorming rond jongeren;
Verkenning van achterstand- en probleemsituaties van jongeren;
Historiek van de jeugdhulpverlening;
Nieuwe ontwikkelingen binnen de sector: het project Integrale jeugdhulpverlening;
Specifieke probleemsituaties van jongeren gelinkt aan bepaalde methodieken:
- Randgroepjongeren;
- Jonge daders van gewelddelicten;
- Minderjarigen in een problematische opvoedingssituatie;
- Jongeren in de psychiatrie;
- etc.
Jongerenthema’s: naast het eerder individueel contextuele wordt getracht om bepaalde jongerenthema’s ruimer te duiden en dit in een sociologisch perspectief;
Zelfgekozen thema binnen de jeugdhulpverlening door studenten (groepswerk).
Begincompetenties Er worden geen specifieke begincompetenties gevraagd.
Eindcompetenties De competenties uit het opleidingsonderdeel vermeld in het luik 'doelstellingen' wordt integratief ondersteund door volgende eindcompetenties van het opleidingsonderdeel:
Op het niveau weten en inzien
De studenten:
- Beschrijven correct het ontstaan van de jeugdhulpverlening;
- Kenschetsen inzichtelijk de organisatie van de jeugdhulpverlening, met specifieke aandacht voor het project Integrale jeugdhulpverlening.
Op het niveau toepassen
De studenten
- Analyseren kritisch de organisatie en methodiek van de jeugdhulpverlening;
- Detecteren met zin voor essentie de ethische en deontologische kwesties in de beroepspraktijk;
- Hanteren efficiënt verschillende informatiekanalen;
- Gebruiken het internet op een efficiënte manier in het opzoeken van informatie.
Op het niveau toepassen en integreren
De studenten:
- Bespreken met zin voor openheid de eigen waarden en normen en de invloed hiervan op hun handelen;
- Tonen een actieve belangstelling voor het maatschappelijk gebeuren;
- Profileren een bevragende en geargumenteerde kritische ingesteldheid m.b.t. het Sociaal Werk en context;
- Toetsen informatiebronnen steeds op hun waarde;
- Bieden concrete en informatieve hulp op maat (hanteren van de sociale kaart) gericht op het verbeteren van de bestaansvoorwaarden van de betrokkenen.
Leermaterialen ::Voor meer informatie, klik hier:: Cursus;
Vakliteratuur.
Studiekosten De kostprijs wordt geraamd op ongeveer 6 euro.
Studiebegeleiding Studenten kunnen individueel met vragen bij de lector terecht (coaching);
Tijdens de les worden oefeningen verbeterd en wordt aan de studenten de nodige feedback gegeven.
Onderwijsvormen Gevarieerde werkvormen:
Hoorcollege (interactiviteit): discussiecollege, stellingvragen;
Groepswerk: opdrachtgestuurd (casusgericht, reflectievragen);
De oefeningen en opdrachten worden in het werkcollege uitgedeeld;
Observatie van videofragmenten (+ nabespreking in de volledige klasgroep);
Gastsprekers.
Evaluatievorm Eerste zittijd
Het opleidingsonderdeel wordt geëxamineerd op het einde van het semester waarin het gevolgd werd:
Mondeling examen met schriftelijke voorbereiding ( 30% van de totale beoordeling; 6p. van de 20p.). Hierbij wordt gekozen voor kennis- en inzichtsvragen, standpuntvragen. Drie vragen willekeurig te trekken uit een waaier van vragen. De vragen peilen naar de inhoud van het opleidingsonderdeel in zijn totaliteit (cursus + gastsprekers) aansluitend bij de gestelde eindcompetenties.
Groepsopdracht (70% van de totale beoordeling; 14p. van 20p.).
Het opdrachtsformat wordt toegelicht aan de studenten bij de aanvang van het opleidingsonderdeel (product- en procesevaluatie).
Er wordt geen deelvrijstelling gegeven voor de tweede zittijd.
Tweede zittijd
Enkel mondeling examen (gelijkaardig als bij eerste zittijd). Er wordt een extra vraag (casus; individuele uitwerking van een thema) voorzien ter vervanging van de groepsopdracht.
OP-leden Lesgever:
Leentje Walraet ( leentje.walraet@hogent.be)
|
|