Trefwoorden Pedagogisch-didactisch handelen, leerplandoelstellingen, participerende observaties, stage.
Doelstellingen Kennis en inzicht in de ontwikkelingsdoelen en leerplandoelstellingen van het kleuteronderwijs.
Praktijkgerichte uitwerking geven aan de ontwikkelingsdoelen en leerplandoelstellingen van het kleuteronderwijs.
-Verzamelt informatie over de beginsituatie van de kleuters en de
klas
-Verzamelt voor elke te begeleiden activiteit informatie i.v.m. de
didactische beginsituatie en houdt hierbij rekening met de
leefwereld van de kleuters
-Verzamelt voor elke te begeleiden activiteit informatie i.v.m. de
didactische beginsituatie en houdt hierbij rekening met de
persoonsontwikkeling van de kleuters
-Baseert zich op de beginsituatie om de doelstellingen te kiezen
-Formuleert de zelfgekozen doelstellingen in functie van de
Ontwikkelingsdoelen
-Formuleert de zelfgekozen doelstellingen in functie van de
ontwikkelingsdoelen, de ontwikkelings- en leerlijnen en het
gebruikte leerplan
-Formuleert de zelfgekozen doelstellingen in concreet
waarneembaar kleutergedrag gebaseerd op de didactische
beginsituatie
-Kiest de leerinhouden rekeninghoudend met de beginsituatie en de doelstellingen
-Past het voorziene aanbod aan de momentane interesse van de kleuters aan
-Stelt een planning op waarin de verschillende leergebieden
evenwichtig aan bod komen
-Stelt een planning op waarin de verschillende leergebieden
evenwichtig aan bod komen en de verticale samenhang
nagestreefd wordt
-Werkt een aanbod uit dat aansluit bij de leefwereld en de
motivatie van de kleuters
-Werkt een aanbod uit dat aansluit bij de leefwereld en de
motivatie van de kleuters, rekening houdend met de diversiteit
binnen de groep
-Kiest de werkvormen in functie van de doelstellingen
-Kiest de groeperingvormen in functie van de doelstellingen
-Kiest en gebruikt multimedia functioneel
-Doseert en timet de activiteiten rekeninghoudend met het
concentratievermogen van de kleuters
-Differentieert binnen de klasgroep rekening houdend met de
individuele verschillen tussen kleuters
-Begeleidt het hoekenwerk: één hoek inhoudelijk begeleiden, de
andere hoeken superviseren (oogcontact, inhoudelijke
tussenkomsten, …)
-Organiseert en begeleidt hoekenwerk op basis van verschillen in
interesse en niveau bij de kleuters
-Kiest zelf didactische ontwikkelingsmaterialen in functie van de
didactische beginsituatie
-Past met hulp van lector en/of mentor didactische
ontwikkelingsmaterialen aan in functie van de doelstellingen
-Ontwikkelt zelf passend didactische ontwikkelingsmaterialen
-De belangstelling en de capaciteiten van de kleuters gebruiken bij
de verdere uitbouw van de activiteiten
-De belangstelling en de capaciteiten van de kleuters gebruiken
om tot dialoog en interactie te komen
-Biedt zo veel mogelijk echt en concreet materiaal / situaties aan om de kleuters te boeien (aanschouwelijkheidprincipe)
-Brengt a.d.h.v. een motiverende instap, boeiend didactisch
materiaal, uitdagende vragen, wisselende didactische
werkvormen… de kleuters op een hoger ontwikkelingsniveau
(motivatieprincipe)
-Werkt een aantal activiteiten ervaringsgericht uit met het oog op
betrokkenheid en welbevinden van de kleuters
-Stimuleert de kleuters al doende te leren (activiteitsprincipe)
-Stimuleert de kleuters in hun ontwikkeling via probleemstellend
onderwijs
-Voorziet ruimte voor zelfstandig werk, inbreng en initiatief van de
kleuters
-Biedt kleuters de kans tot ontdekkend leren
-Stimuleert de kleuters door een expressieve houding waarbij
lichaamstaal en mondelinge taal congruent zijn
-Voert doelgerichte gesprekken met de kleuters in Standaardnederlands
-Brengt geschreven teksten op een correcte en voor de kleuters verstaanbare manier mondeling over
-Gebruikt een taal die past bij het begripsvermogen van de kleuters
-Formuleert in Standaardnederlands op een voor de kleuters verstaanbare manier vragen, opdrachten en feedback, eventueel met non-verbale ondersteuning
-Formuleert via beeldtaal (pictogrammen, prenten, …) op een voor de kleuters verstaanbare manier, vragen en opdrachten
-Geeft een boodschap beknopt en helder weer in Standaardnederlands, eventueel met visuele ondersteuning
-Vertelt en leest voor gebruik makend van gepaste variatie in volume, intonatie, mimiek en lichaamsexpressie
-Stimuleert correct actief taalgebruik bij de kleuters
-Corrigeert foutief taalgebruik op kindgerichte manier
-Differentieert naar ontwikkelingsniveau (cognitief, sociaal, affectief, psychomotorisch) via het werken met groepen / hoekenwerk
-Differentieert naar interesse van de kleuters via het werken met groepen / hoekenwerk
-Differentieert naar nood aan begeleiding en instructies via het werken met groepen / hoekenwerk
-Differentieert naar leertempo via het werken met groepen / hoekenwerk
-Biedt kleuters de ruimte om zich te uiten
-Streeft luisterbereidheid naar elkaar na bij de kleuters
-Creëert een veilige en vertrouwelijke sfeer door o.a. respect voor de keuzes en inbreng van de kleuters te tonen. (positief leefklimaat.)
-Oefent zich in het gepast omgaan met de gevoelens van de kinderen: luistert actief en vertoont aandachtgevend gedrag
-Geeft gedragsgerichte feedback: maakt eventueel gebruik van ik – boodschappen
-Stelt zijn omgang in vraag met het oog op een groeibevorderende relatie met elk kind
-Aanvaardt en respecteert de sociale en culturele eigenheid van elk kind
-Biedt, door de keuze van werkvormen, het maken van afspraken, …, het kind kansen tot mondigheid, zelfstandigheid, eigen initiatief, verantwoordelijkheid en participatie
-Vertoont voorbeeldgedrag op gebied van sociale omgang
-Brengt waardegevoelige onderwerpen ter bespreking aan
-Begeleidt een gesprek tussen kleuters dat leidt tot vastleggen van sociale regels en afspraken
-Gaat spontaan in op actuele gebeurtenissen
-Kiest zelfstandig materieel en inhoud in functie van clichédoorbrekend werken
-Gaat, met ondersteuning van de mentor of Gokleerkracht, om met probleemgedrag van kleuters.
-Voert elementaire verzorgingstaken uit: toiletbezoek, neus snuiten, ...
-Waakt over de gezondheid van de kinderen: voldoende beweging, een goede houding, verluchting van het klaslokaal, klas netjes houden,...
-Verleent elementaire E.H.B.O, onder begeleiding van de mentor: bloedneus, schrammen, temperatuur opnemen,…
-Laat het kind in zijn waarde en zorgt voor het algemeen welbevinden van elke kleuter
-Beheerst de basiskennis en -vaardigheden voor de te begeleiden activiteiten
-Zorgt voor verdieping van basiskennis en –vaardigheden in functie van het gekozen BC
-Past de verworven kennis en vaardigheden toe bij het voorbereiden van de activiteiten
-Past de verworven kennis en vaardigheden toe bij het begeleiden van de activiteiten
-Volgt de leerlijnen (verticale samenhang): vertrekkend van de verkregen didactische beginsituatie doelstellingen formuleren die in de zone van de naaste ontwikkeling liggen. (ontwikkelend onderwijs)
-Legt horizontale verbanden: werkt leergebiedoverschrijdend. (horizontale samenhang)
-Laat de activiteit rustig en ordelijk verlopen
-Zorgt voor een goede organisatie in functie van een leerbevorderende omgeving
-Zorgt voor een vlotte verdeling van het hoekenwerk
-Zorgt voor een vlotte verloop van het hoekenwerk
-Zorgt dat de kleuters weten wat, waar, wanneer en waarom ze iets doen (daglijn, hoekenwerk, …)
-Schrijft, op basis van een gegeven belangstellingscentrum, een weekplanning uit waarin de verschillende leergebieden evenwichtig aan bod komen
-Creëert een soepel en efficiënt dagverloop passend in een tijdsplanning zowel vanuit het oogpunt van de leerkracht als vanuit het oogpunt van de kinderen
-Voorziet een gepaste timing voor de verschillende fasen in een activiteit
-Past de voorziene planning en timing aan de momentane noden aan
-Leeft de gemaakte afspraken inzake administratieve verplichtingen op een correcte wijze na (zie stagereglement)
-Richt de klas aangenaam, functioneel en veilig in, in samenspraak met de mentor
-Stelt werkmateriaal ordelijk, veilig en vlug bereikbaar voor de kinderen op
-Kiest een klasschikking die zeer snel kan aangepast worden aan de gekozen didactische werkvorm
-Richt hoeken uitnodigend, veilig en stimulerend in
-Richt hoeken uitnodigend, veilig, stimulerend en aangepast aan het thema in
-Wendt vernieuwende inzichten vanuit de reacties van de kleuters en vanuit de opleiding in het klasgebeuren aan
-Wendt vernieuwende inzichten vanuit de samenleving in het klasgebeuren aan, in samenspraak met het werkveld
-Reflecteert over het eigen functioneren: eigen handelen in vraag stellen
-Reflecteert over het eigen functioneren: eigen handelen bijsturen
-Stelt zich discreet op t.o.v. gegevens die hij over een kleuter verneemt
-Informeert mondeling en/of schriftelijk de ouders over een geplande activiteit
-Schrijft klare, duidelijke, zakelijke, cliëntgerichte korte teksten in Standaardnederlands naar de ouders
-Houdt rekening met de geldende afspraken en samenwerkingsverbanden bij het organiseren van oa. klasoverschrijdende activiteiten, atelierwerking, schoolfeest…
-Informeert zich over regels en afspraken die gelden op de stageschool en leeft die na
-Maakt duidelijke afspraken met de mentor en leeft ze na
-Pleegt overleg met medestudenten over regels en afspraken bij het uitvoeren van een groepsopdracht (klasoverschrijdende activiteiten: poppenspel, sportnamiddag, …)
-Bespreekt met de mentor, de leerkracht(en) van de andere klas(sen) en de directie de taakverdeling bij klasoverschrijdende activiteiten
-Staat open voor positieve en negatieve feedback over het eigen didactisch en pedagogisch handelen
-Bespreekt en analyseert het eigen pedagogisch handelen met mentor en begeleidende lectoren
-Vraagt advies over het eigen pedagogisch en didactisch handelen aan medestudenten, mentoren en begeleidende lectoren
-Stuurt, uitgaande van feedback en van de reflecties op eigen presteren, zijn pedagogisch handelen bij
-Voert doelgerichte gesprekken met de leden van het schoolteam
-Drukt zich tijdens de doelgerichte gesprekken met leden van het schoolteam goed uit: kort, bondig en blijft ter zake
Attitudes
A.1.Beslissingsvermogen
A.2.Relationele gerichtheid
A.3.Kritische ingesteldheid
A.4.Leergierigheid
A.5.Organisatievermogen
A.6.Zin voor samenwerking
A.7.Verantwoordelijkheidszin
A.8.Flexibiliteit
Leerinhoud Participerende observaties
2 stageperiodes van meerdere weken
Leerplandoelstellingen
Begincompetenties Geslaagd zijn voor stage I en II, Pedagogiek I en II, PDA I in het 1ste modeltraject 'Professionele Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs'.
Eindcompetenties Verwijzend naar het decretaal vastgelegde algemene competenties en algemene beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties voor "de professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs" wordt voornamelijk gewerkt aan:
ALGEMENE COMPETENTIES
Denk- en redeneervaardigheid
Het verwerven en verwerken van informatie
Het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken
Creativiteit
Het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken
Het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren.
ALGEMENE BEROEPSGERICHTE COMPETENTIES
Teamgericht kunnen werken
Oplossingsgericht kunnen werken in de zin van zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk
Het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën
Het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk
BEROEPSSPECIFIEKE COMPTENTIES
FG 1: leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.1 De leerkracht kan de beginsituatie van de kleuters en de groep achterhalen.
De leerkracht kan :
1.1.1 in overleg met teamleden of externen, zowel individuele kindkenmerken als kenmerken van de groep achterhalen;
1.1.2 bij het bepalen van de beginsituatie rekening houden met de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de kleuter.
1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en formuleren.
De leerkracht kan :
1.2.1 bij het kiezen en formuleren van doelen de mogelijkheden van de kleuters als referentiepunt nemen;
1.2.3 bij het kiezen en formuleren van doelen gebruikmaken van onder meer ontwikkelingsdoelen, ontwikkelings- en leerlijnen, een geselecteerd leerplan en het schoolwerkplan;
1.2.5 doelstellingen concreet en operationeel formuleren.
1.3 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen selecteren.
De leerkracht kan :
1.3.1 rekening houdend met het aanbod thuis, met de beginsituatie en met criteria van maatschappelijke relevantie, keuzes maken uit een breed ontwikkelingsaanbod; waarbij nagestreefd wordt dat elke kleuter maximale kansen op ontwikkeling krijgt;
1.3.2 spontaan inspelen op gedrag van kleuters;
1.4 De leerkracht kan leer- en ontwikkelingskansen structureren en vertalen in een samenhangend onderwijsaanbod.
De leerkracht kan :
1.4.1 de horizontale en verticale samenhang vorm geven en bewaken;
1.4.2 een aanbod creëren dat aansluit bij de leefwereld en de motivatie van de kleuters, waarbij hij gebruik maakt van de diversiteit, waaronder de sociale, culturele en talige diversiteit binnen de groep.
1.5 De leerkracht kan aangepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen.
De leerkracht kan :
1.5.1 aangepaste werkvormen kiezen en ze afstemmen op de doelstellingen;
1.5.2 gepaste groeperingsvormen kiezen;
1.5.3 multimedia functioneel gebruiken;
1.5.4 zijn aanpak differentiëren als dat nodig is.
1.6 De leerkracht kan individueel en in team ontwikkelingsmaterialen kiezen en aanpassen.
De leerkracht kan :
1.6.1 informatie over ontwikkelingsmaterialen vinden, raadplegen en kritisch beoordelen, rekening houdend met de specifieke behoeften van de doelgroep;
1.6.2 ontwikkelingsmaterialen adequaat gebruiken en aanpassen.
De ondersteunende kennis omvat relevante bronnen om ontwikkelingsmaterialen te vinden, evenals criteria om ze te beoordelen.
1.7 De leerkracht kan een ontwikkelingsbevorderende omgeving creëren met aandacht voor de heterogeniteit van de groep.
De leerkracht kan :
1.7.1 voor kleuters stimulerende omgevingen creëren die rekening houden met de belangstelling en de capaciteiten van de kleuters en die de mogelijkheid bieden tot dialoog en interactie;
1.7.2 de kans op betrokkenheid en succesbeleving bij de kleuters zo groot mogelijk maken door te werken met authentieke en reële situaties die voor de kleuters betekenisvol zijn;
1.7.3 adequaat inspelen op wat zich voordoet in de leeromgeving en hij kan werken met de inbreng van de kleuters;
1.7.4 enerzijds stimulerend optreden en anderzijds het kind de autonomie verlenen om initiatief te nemen en om op een eigen wijze de dingen aan te pakken;
1.7.5 het actief ontdekken en verwerken van leerervaringen bevorderen en de kleuters leren nadenken over hun leerproces.
1.11 De leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de kleuters.
De leerkracht kan :
1.11.1 met de kleuters doelgericht gesprekken voeren en daarbij een functioneel taalaanbod doen, functionele taalproductie stimuleren en er feedback op geven;
1.11.2 teksten beoordelen en mondeling toegankelijk maken door ze te bewerken op het vlak van taal en door een aangepaste didactiek;
1.11.3 vragen, opdrachten en feedback mondeling, indien nodig ondersteund met visuele of andere ondersteuning, helder formuleren en herformuleren;
1.11.4 via beeldtaal vragen en opdrachten helder formuleren;
1.11.5 een korte heldere uiteenzetting geven, met integratie van visuele of andere ondersteuning, en alles, indien nodig, flexibel aanpassen;
1.11.6 expressief vertellen en voorlezen en dat flexibel aanpassen;
1.11.7 constructief reageren op het taalgebruik van de kleuter.
1.12 De leerkracht kan omgaan met de diversiteit van de groep.
De leerkracht kan :
1.12.1 in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke behoeften en de mogelijkheden van de kleuters door in te spelen op de verschillen tussen kleuters, het verstrekken van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke doelen;
FG 2: leraar als opvoeder
2.1 De leerkracht kan in overleg een positief leefklimaat creëren voor de kleuters in de groep en op school.
De leerkracht kan :
2.1.1 als teamlid werken aan het opbouwen van een positieve interactie met de groep, waarbij hij ook de relatie tussen de kleuters stimuleert;
2.1.2 ervoor zorgen dat de inbreng en keuzen van kleuters worden gerespecteerd en gewaardeerd;
2.1.3 met respect voor eigenheid en diversiteit reageren op gevoelens van kleuters;
2.1.4 reflecteren op zijn omgang met hen, met het oog op een groeibevorderende relatie met elke kleuter.
2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de kleuters bevorderen.
De leerkracht kan :
2.2.1 de eigenheid van een individuele kleuter in het kader van zijn sociaal-culturele context (h)erkennen, bespreekbaar maken, en ermee omgaan met het oog op de zelfontplooiing en de integratie van elke kleuter;
2.2.2 kansen geven tot mondigheid, zelfstandigheid, eigen initiatief en verantwoordelijkheid en participatie.
2.3 De leerkracht kan door attitudevorming kleuters op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden.
De leerkracht kan :
2.3.1 een aantal conventies op het gebied van sociale omgang voorleven en leren toepassen;
2.3.2 door zijn voorbeeldgedrag en het bespreekbaar maken van positieve waardeoriëntaties jonge kinderen waardegevoelig maken, hierbij rekening houdend met het pedagogische project;
2.3.3 de gerichtheid op participatie stimuleren.
2.4 De leerkracht kan actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context.
De leerkracht kan :
2.4.1 het ontwikkelingsaanbod koppelen aan maatschappelijke gebeurtenissen en tendensen;
2.4.2 kleuters kritisch en zinvol leren omgaan met de informatie van en beïnvloeding door de media.
2.5 De leerkracht kan adequaat omgaan met kleuters in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kleuters met gedragsmoeilijkheden.
De leerkracht kan :
2.5.1 met ondersteuning van collega's of externen, probleemgedrag herkennen en de hulpvraag van kleuters expliciteren;
2.6 De leerkracht kan de fysieke en geestelijke gezondheid van de kleuters bevorderen.
De leerkracht kan :
2.6.1 zorgen voor de algemene lichamelijke gezondheid van de kleuter en courante elementaire verzorgingstaken uitvoeren;
2.6.2 gepast omgaan met kleuters met gezondheidsproblemen of fysieke beperkingen;
2.6.3 zorg dragen voor het algemene welbevinden van de kleuters.
FG 3: leraar als inhoudelijk expert
3.1 De leerkracht beheerst de basiskennis van de leerinhouden, waaronder ten minste de ontwikkelingsdoelen, en hij kan recente ontwikkelingen over inhouden en vaardigheden uit de leergebieden Lichamelijke Opvoeding, Muzische Vorming, Nederlands, Wereldoriëntatie en Wiskundige Initiatie in het kleuteronderwijs volgen.
De leerkracht kan :
3.1.1 zijn eigen deskundigheid op inhoudelijk terrein bevorderen.
3.2 De leerkracht kan de verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden op een geïntegreerde manier aanwenden.
De leerkracht kan :
3.2.1 flexibel gebruik maken van domeinspecifieke kennis en vaardigheden in de pedagogisch-didactische aanpak.
3.3 De leerkracht kan het eigen aanbod situeren in het geheel van het onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en oriëntering van kleuters.
De leerkracht kan :
3.3.1 gebruikmaken van horizontale en verticale verbanden om het eigen onderwijsaanbod te situeren en die verbanden integreren in het eigen aanbod.
FG 4: leraar als organisator
4.1 De leerkracht kan een gestructureerd speel- en leerklimaat bevorderen.
De leerkracht kan :
4.1.1 vaardigheden en aanpakwijzen van goed klasmanagement hanteren.
4.2 De leerkracht kan een kindgericht dagverloop creëren, dat past in een korte- en langetermijnplanning.
De leerkracht kan :
4.2.1 voor de kleuters gelijktijdige en opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten verlopen en een kindgericht dagverloop opbouwen;
4.2.2 een timing respecteren en die indien nodig aanpassen;
4.3 De leerkracht kan op correcte wijze administratieve taken uitvoeren.
De leerkracht kan :
4.3.1 op correcte wijze een aantal administratieve taken uitvoeren die behoren tot zijn takenpakket.
4.4 De leerkracht kan een stimulerende en werkbare leefruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kleuters.
De leerkracht kan :
4.4.1 een ruimte aanpassen aan de mogelijkheden en behoeften van de kleuters;
4.4.2 die ruimte ontwikkelingsondersteunend, aangenaam, functioneel en veilig inrichten.
FG 5: leraar als innovator/onderzoeker
5.1 De leerkracht kan resultaten van onderwijsontwikkelingswerk en vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen.
De leerkracht kan :
5.1.1 vernieuwende inzichten uit de opleiding in zijn onderwijspraktijk aanwenden;
5.1.2 in samenspraak met het schoolteam vernieuwende inzichten die zich in de samenleving aandienen, in zijn onderwijspraktijk integreren.
5.3 De leerkracht kan zijn eigen functioneren in vraag stellen en bijsturen.
De leerkracht kan :
5.3.1 de klaspraktijk vanuit reflectie op de eigen ervaringen bijsturen, onder meer door onder begeleiding eenvoudig praktijkgericht onderzoek uit te voeren.
FG 6: leraar als partner van ouders/verzorgers
6.1 De leerkracht kan zich informeren over en discreet omgaan met gegevens over het kind.
6.3 De leerkracht kan in overleg met het team de ouders of verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de ouders.
6.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.
De leerkracht kan :
6.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
Functioneel geheel 7: leraar als lid van een schoolteam
7.1 De leerkracht kan overleggen en samenwerken binnen het schoolteam.
De leerkracht kan :
7.1.1 zijn opdracht realiseren in samenwerking met de leden van het schoolteam en rekening houdend met de schoolcultuur;
7.2 De leerkracht kan binnen het team over een taakverdeling overleggen en de afspraken naleven.
7.3 De leerkracht kan de eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar maken.
De leerkracht kan :
7.3.1 in dialoog met collega's en de schoolleiding reflecteren over het eigen pedagogisch en didactisch handelen;
7.3.2 feedback integreren in het eigen handelen.
7.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met alle leden van het schoolteam.
De leerkracht kan :
7.5.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;
7.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;
Attitudes
A1 Beslissingsvermogen
A2 Relationele gerichtheid
A3 Kritische ingesteldheid
A4 Leergierigheid
A5 Organisatievermogen
A6 Zin voor samenwerking
A7 Verantwoordelijkheidszin
A8 Flexibiliteit
Leermaterialen ::Voor meer informatie, klik hier:: Cursussen verschillende opleidingsonderdelen.
Informatiemap voor het basisonderwijs, gewoon basisonderwijs. Ontwikkelingsdoelen en eindtermen.
Leerplannen GO, OVSG (en een verwijzing naar VSKO)
Studiekosten Verplaatsingen naar de hospiteerscholen.
Didactisch materiaal/materieel in het kader van speel/leeractiviteiten.
Studiebegeleiding Individuele begeleiding bij voorbereiding, uitvoering en reflectie.
Monitoraat op donderdagnamiddag.
Onderwijsvormen Ervaringsstage
Bijwoondagen
Evaluatievorm Diploma- en Creditcontract:
eerste zittijd:
100% permanente evaluatie op basis van het stagedossier
tweede zittijd:
Geen tweede zittijd mogelijk
Examencontract:
inschrijven voor een examencontract kan enkel mits een bijkomende inschrijving met een diplomacontract.
OP-leden Lien COPPENS, Helena VANHUYSSE
|
|