PEDAGOGISCH-DIDACTISCH ATELIER IV
 
Wordt gegeven in 3de jaar professionele Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Hoorcollege [A] 24.0
Werkcollege [B] 24.0
Begel. zelfst./extern werk [C] 24.0
Totale studietijd [D] 125.0
Studiepunten [E] 5
Niveau uitdiepend
Creditcontract? toelating nodig
Examencontract? toelating nodig
Onderwijstaal Nederlands
Titularis Erna Van Crombrugge
Referentie LCKLEI03A00001
 
Trefwoorden
Pedagogiek, Ervaringsgericht onderwijs, Methode-onderwijs, Jenaplanonderwijs, Freinetonderwijs, Daltononderwijs, Vrije school van Steiner, Leefschool, Montessori-onderwijs, diversiteit, zorg, symboolfunctie, adaptief leren, eerste schooldag, kind met speciale noden, Gelijk Onderwijskansenbeleid (GOK), handelingsgericht werken, seksuele geaardheid.

Doelstellingen
-zicht hebben op de persoonlijkheid van elke kleuter door objectieve, individueel persoonsgebonden observaties te noteren van elke kleuter.
-kennis hebben van de nodige observatiemethodes om de kenmerken van de persoonlijkheid van elke kleuter te achterhalen.
-de didactische beginsituatie omschrijven op basis van de verkregen kennis van de individuele kleuters en de groep als totaliteit.
-het proces van handelingsplannen toelichten.
-weergeven hoe men doelstellingen en activiteiten kan aanpassen aan de wisselende en momentane interesses van de kleuters, aan specifieke noden en aan hun aanbreng.
-door de keuze van de activiteit en de kennis van de mogelijkheden van het kind met specifieke opvoedingsbehoeften, die doelstellingen kiezen die de kleuter kunnen begeleiden in hun eigenheid.
-doelstellingen uit de voorziene leerplannen selecteren op basis van de fase van ontwikkeling waarin de kls zich bevinden, hun interesse en hun leermogelijkheden.
-de eigenheid van de eerste schooldag situeren.
-het verschil in aanpassing tussen de verschillende kinderen op de eerste schooldag verklaren op basis van thuismilieu, context, voorgeschiedenis van het kind, enz.
-activiteiten kiezen die aansluiten bij de interesses en de belevingswereld van de kleuters.
-uitgaande van de interesses van de kleuters die leerinhouden en leerervaringen kiezen die aansluiten bij de gekozen doelstellingen.
-kennis hebben van de bronnen waar leerinhouden kunnen geraadpleegd worden om een verantwoorde keuze te kunnen maken.
-een weekschema opstellen voor een eerste schoolweek in een 1K en kunnen motiveren.
-de typische activiteiten van de ervaringsgerichte/methodescholen toelichten en vertalen naar de eigen onderwijspraktijk.
-leerinhouden gedifferentieerd uitwerken zodat ze leer- en ontwikkelingskansen bieden aan elke kleuter binnen een gestructureerd geheel (BC, thema, project).
-doelstellingen en activiteiten aanpassen aan de wisselende en momentane interesses van de kleuters, aan hun specifiek noden en aan hun aanbreng.
-de typische activiteiten van de verschillende ervaringsgerichte / methodescholen benoemen, beschrijven en onderling vergelijken
-de toepasbaarheid van de typische activiteiten van de verschillende ervaringsgerichte / methodescholen in het reguliere onderwijs kunnen aanduiden.
-werkvormen kiezen en uitwerken in functie van de leerinhoud, beantwoordend aan de gestelde doelstellingen.
-groeperingsvorm laten aansluiten bij de gekozen werkvorm en aanpassen aan de didactische beginsituatie.
-die media kiezen die een meerwaarde betekenen binnen het leerproces.
-de werkvormen, groeperingsvormen en media kiezen in functie van gedifferentieerd werken naar de individuele kleuter toe.
-verklaren wat men onder 'adaptief onderwijs' verstaat.
-verklaren in welke mate de kennis van symbolen door de kleuters van belang is bij de organisatie van het klasgebeuren.
-het verschil in aanpassing tussen de verschillende kinderen op de eerste schooldag verklaren op basis van thuismilieu, context, voorgeschiedenis van het kind, enz.
-de verschilpunten tussen individuele kleuters aanduiden.
-de werkvormen, groeperingsvorm en media kiezen in functie van gedifferentieerd werken binnen de hetergene groep.
-mogelijkheden aanwenden om binnen de heterogene groep de kleuter invidueel te boeien en te stimuleren in zijn ontwikkeling.
-de verschillen binnen de diversiteit van de groep kunnen aanduiden.
-het gedrag van elke kleuter in elke situatie zo objectief mogelijk observeren en noteren.
-het gedrag van de kleuter interpreteren binnen zijn persoonlijke omgeving. (thuisomgeving, schoolomgeving, ea.)
-de verschilpunten tussen individuele kleuters aanduiden via gestructureerde observatie.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters kunnen aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters kunnen verklaren.
-de relatie tussen observatie, naverwerking en didactische beginsituatie kunnen uitleggen.
-de persoonlijke observaties kunnen aanwenden in verschillende kindvolgsystemen.
-de persoonlijke observaties kunnen communiceren naar anderen. (ouders, directie, clb, ea.)
-observaties kunnen aanwenden om de didactische beginsituatie juist te kunnen schatten.
-observaties kunnen aanwenden om het kind individueel te stimuleren in zijn persoonlijkheidsontwikkeling.
-de kennis van de structuur en de eigenheid van elke onderwijsvorm respecteren bij oriëntering en eventuele samenwerking.

-de eigenheid van de eerste schooldag kunnen situeren.
-In overleg met collega’s bepalen wat belangrijk is in de eerste schoolweek om kleuters op te vangen.
-de aspecten en de eigenschappen van een positief leefklimaat binnen een kleuterschool kunnen benoemen.
-weten hoe men de eigenschappen van een positief leefklimaat binnen een kleuterschool kan manipuleren om dit te beïnvloeden.
-verklaren in welke mate de kennis van symbolen door de kleuters van belang is bij de organisatie van het klasgebeuren.
-de waarde van 'betrokkenheid' en 'welbevinden', vanuit het kindvolgsysteem van F. Laevers verwoorden.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters verklaren.
-de invloed van een sociaal-culturele context ontleden met het oog op een de ontwikkeling en de zelfontplooing van elke kleuter.
-vanuit de kennis van de typische eigenschappen van een kleuterschool en van de lagere school verklaren waarom de overgang van kleuteronderwijs naar lager onderwijs dikwijls moeilijk verloopt voor het kind.
-'betrokkenheid' en 'welbevinden', vanuit het kindvolgsysteem van F. Laevers, kunnen verklaren binnen de attitudevorming.
-de kenmerken van maatschappelijke participatie kunnen benoemen en aangeven hoe je de kleuter hierop kan voorbereiden.
-weten op welke manier men kls kan voorbereiden op maatschappelijke integratie.
-het belang van het pedagogisch project, het schoolwerkplan, het verborgen curriculum verklaren in functie van de voorbereiding op de instap in de maatschappij.
-maatschappelijke ontwikkelingen in een kindbevattelijke context plaatsen.
-de relatie tussen ontwikkelingen in de maatschappij en ontwikkelingen in het onderwijs aanduiden.
-berichten uit de media kritisch selecteren en omzetten naar het klasgebeuren.
-verklaren waarom de overgang van kleuteronderwijs naar lager onderwijs dikwijls moeilijk verloopt voor het kind.
-de structuur van het Leerzorgkader verwoorden, met inbegrip van de leerzorgniveaus en clusters.
-kunnen het handelingsgericht werken toepassen op casussen uit de praktijk.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters verklaren.

-de verschillen en de gelijkenissen tussen kleuteronderwijs en lager onderwijs aangeven en dit verklaren in functie van de ontwikkeling van het kind.
-keuze van de doelstellingen en de leerinhouden verklaren binnen de leerlijnen van kleuter en begin lager onderwijs.
-kunnen de structuur van het Leerzorgkader verwoorden, met inbegrip van de leerzorgniveaus en clusters.
-kunnen het handelingsgericht werken toepassen op casussen uit de praktijk.

-de verschillen en de gelijkenissen tussen kleuteronderwijs en lager onderwijs aangeven en verklaren in functie van de ontwikkeling van elk kind.
-verklaren waarom hoekenwerk zorgverbredend werkt.
-verantwoorden waarom men met keuzegroepen of niveaugroepen werkt.
-observeren en naverwerkingen (individuele kleuterfiche) verklaren als ontwikkelingsbevorderend instrument.
-verklaren hoe men de hoeken kan aanpassen om zorgverbredend te werken.
-het belang van de planning van de eerste schooldag verklaren.
-een weekschema opstellen voor een eerste schoolweek en de keuzes motiveren.
-de keuze van de activiteiten en de duur van de activiteiten binnen de planning verklaren.
-verklaren waarom een planning slechts een houvast is.
-voorschriften bij gebruik van, media, materiaal en materieel verklaren naar veiligheid toe.
-verklaren hoe men de klas en de hoeken kan aanpassen naar veiligheid toe.

-de verschillende strekkingen binnen de Nieuwe Schoolbeweging benoemen vergelijken met elkaar en met het regulier onderwijs.
-de typische werkvormen van de ervaringsgerichte / methodescholen opnoemen en verklaren.
-de toepasbaarheid van de typische werkvormen van de ervaringsgerichte / methodescholen in het reguliere onderwijs aanduiden.
-resultaten van onderwijsontwikkelingswerk omzetten naar praktijkgerichte info.
-resultaten van onderwijsontwikkelingswerk in de voorbereidende klaspraktijk.
-de veranderende visie onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms en verklaren hoe de eigen praktijk hierdoor beïnvloed wordt.
-bronnen om onderwijsvernieuwingen te kunnen volgen benoemen.
-bronnen, om onderwijsvernieuwingen te kunnen volgen, raadplegen.
-zoekmachines op internet gebruiken om relevante, vernieuwende onderwijsinfo te vinden.
-ontwikkelingen binnen het onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms.
-diverse vakgebonden bibliotheken en sites op internet kunnen vermelden als bronnen bij het zoeken naar vernieuwende onderwijsinfo.
-het belang van het discreet omgaan met persoonlijke gegevens van de kinderen verklaren.
-de deontologie met betrekking tot persoonlijke gegevens weergeven.
-aangeven op welke manier men op een verantwoorde manier persoonlijke gegevens over de kleuters kan inwinnen van en doorgeven aan derden.
-de voornaamste kenmerken van een oudercontact weergeven na de observatie op een stageschool.
-aangeven dat men teamleden zoals GOK-leerkracht, turnleerkracht, opvoeders, ea. moet raadplegen voordat men ouders te woord staat.
-de aspecten die moeten besproken worden met ouders/verzorgers inventariseren.
-gerichtheid op het bijleren over andere mensen en hun specifieke cultuur.
-aangeven met welke mogelijke diversiteit op gebied van sociale herkomst en cultuur men rekening moet houden bij het contact nemen met ouders/verzorgers en dit steeds bereid zijn bij te sturen.
-middelen opnoemen die men kan hanteren om een grote bereikbaarheid te waarborgen bij mededelingen.
-werken met prenten, symbolen en pictogrammen aangeven als middelen om anders-geletterde en weing-geletterde ouders/verzorgers te bereiken.
-onderwijskundige thema's en ontwikkelingen kunnen bespreekbaar maken bij ouders/verzorgers.


-de functie van de diverse personeelsleden binnen een schoolgemeenschap benoemen.
-aangeven tot wie men zich moet wenden voor welke verantwoordelijkheden.
-de structuur van de samenwerkingsverbanden binnen de school en binnen de scholengroep aangeven.
-de functie, de kenmerken en de bevoegdheden van de decretale participatiestructuren en overlegorganen uitleggen.
-een oudercontactavond, een klasoverschrijdende uitstap en andere schoolactiviteiten organiseren met de takenverdeling tussen verschillende personeelsleden.
-de toepasbaarheid van de specifieke werkvormen uit de ervaringsgerichte/methodescholen durven bespreekbaar stellen in een reguliere school.
-theoretische kennis durven in vraag stellen na praktijkervaring.
-externe instanties aanduiden die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
-een extra-murosactiviteit selecteren, voorbereiden en uitvoeren als klasoverschrijdende uitstap.


-actuele ontwikkelingen opvolgen i.v.m. het Leerzorgkader.
-ontwikkelingen binnen het onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms en bespreekbaar stellen.
-de veranderende visie over buitengewoon onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms.
-binnen het thema diversiteit gericht zijn op het bijleren over andere mensen en hun specifieke cultuur.
-de principes van verschillende strekkingen van de Nieuwe Schoolbeweging kunnen weergeven en vergelijken met elkaar en met het regulier onderwijs.


-gerichtheid op het bijleren over andere mensen en hun specifieke cultuur.
-ontwikkelingen binnen het onderwijs en onderwijsgerelateerde onderwerpen op de voet volgen via de brede media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms.
-de eigen visie over actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen motiveren en ter discussie stellen.
-de link tussen de actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen en het onderwijs motiveren.


Leerinhoud
De eerste schooldag.
De overgang kleuterschool- lagere school.
Omgaan met zorg en diversiteit:
- zorgverbredend werken in het GOK
- zorgverbreding en kindvolgsystemen
- welbevinden en betrokkenheid volgens F.Laevers
- GOK, leerkrachten zorgverbreding en zorgcoördinator
- contractwerk binnen het GOK
- handelingsgericht werken
- seksuele geaardheid
Ervaringsgerichte/methodescholen
- overzicht
- vergelijkende studie (nationaal en internationaal)
- contractwerk


Begincompetenties
Competenties verworven in de opleidingsonderdelen Pedagogisch Didactisch Atelier I, II, III en Stage I, II, III, IV.

Eindcompetenties
Verwijzend naar de decretaal vastgelegde algemene competenties en algemene beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties meer bepaald de basiscompetenties voor “de professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs” wordt voornamelijk gewerkt aan:

ALGEMENE COMPETENTIES
Denk- en redeneervaardigheid
Het verwerven en verwerken van informatie
Het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken
Creativiteit
Het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken
Het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren.

ALGEMENE BEROEPSGERICHTE COMPETENTIES
Teamgericht kunnen werken
Oplossingsgericht kunnen werken in de zin van zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk
Het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën
Het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk

BEROEPSSPECIFIEKE COMPTENTIES
FG 1: De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen.
1.1 De leerkracht kan de beginsituatie van de kleuters en de groep achterhalen.
1.1.2 bij het bepalen van de beginsituatie rekening houden met de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de kleuter.
De ondersteunende kennis omvat de kindkenmerken en de kenmerken van de groep en werkwijzen om die te achterhalen.
1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en formuleren.
De ondersteunende kennis omvat de eindtermen en ontwikkelingsdoelen, de krachtlijnen van het leerplan in kwestie, het concept 'schoolwerkplan' en het proces van handelingsplanning, evenals de techniek van formulering van doelstellingen.
1.3 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen selecteren.
1.3.1 rekening houdend met het aanbod thuis, met de beginsituatie en met criteria van maatschappelijke relevantie, keuzes maken uit een breed ontwikkelingsaanbod; waarbij nagestreefd wordt dat elke kleuter maximale kansen op ontwikkeling krijgt.
De ondersteunende kennis omvat de voor het ontwikkelingsaanbod geschikte informatiebronnen en materialen.
1.4 De leerkracht kan leer- en ontwikkelingskansen structureren en vertalen in een samenhangend onderwijsaanbod.
1.5 De leerkracht kan aangepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen.
1.5.1 aangepaste werkvormen kiezen en ze afstemmen op de doelstellingen
1.5.2 gepaste groeperingsvormen kiezen
1.5.3 multimedia functioneel gebruiken
1.5.4 zijn aanpak differentiëren als dat nodig is.
De ondersteunende kennis omvat diverse werk- en groeperingsvormen en combinaties daarvan, rekening houdend met een gedifferentieerde aanpak en met een kritisch gebruik van multimediale mogelijkheden.
1.7 De leerkracht kan een ontwikkelingsbevorderende omgeving creëren met aandacht voor de heterogeniteit van de groep.
De ondersteunende kennis omvat implicaties van diversiteit en de kenmerken van een ontwikkelingsbevorderende en stimulerende omgeving, alsook de rol van een aangepast taalgebruik daarin.
1.8 De leerkracht kan observatie voorbereiden.
De ondersteunende kennis omvat observatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen en visies op observatie met het oog op bijsturing en differentiatie.
1.9 De leerkracht kan observeren met het oog op bijsturing, remediëring en differentiatie.
De ondersteunende kennis omvat observatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen, visies op observatie met het oog op bijsturing en differentiatie en kennis van wijzen van reflecteren op zijn eigen onderwijsgedrag. De kennis omvat tevens de structuur en de werking van het lager onderwijs en van het buitengewoon onderwijs, met het oog op (her-)oriëntering en eventuele samenwerking.

FG 2: De leraar als opvoeder.
2.1 De leerkracht kan in overleg een positief leefklimaat creëren voor de kleuters in de groep en op school.
2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de kleuters bevorderen.
2.2.1 de eigenheid van een individuele kleuter in het kader van zijn sociaal-culturele context (h)erkennen, bespreekbaar maken, en ermee omgaan met het oog op de zelfontplooiing en de integratie van elke kleuter;
2.3 De leerkracht kan door attitudevorming kleuters op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden.
De ondersteunende kennis omvat het pedagogische project, het schoolwerkplan, de van toepassing zijnde eindtermen en ontwikkelingsdoelen, verschijningsvormen van het verborgen curriculum, en kenmerken van de morele ontwikkeling van jonge kinderen.
2.4 De leerkracht kan actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context.
De ondersteunende kennis omvat maatschappelijke ontwikkelingen en gebeurtenissen, en de manier waarop die door de media worden vertolkt.
2.5 De leerkracht kan adequaat omgaan met kleuters in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kleuters met gedragsmoeilijkheden.
De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van sociaal-emotionele probleemsituaties, signaalgedrag bij jonge kinderen, de achtergronden van probleemgedrag, en mogelijke interventies en ondersteunende diensten, waaronder het CLB.

FG 3: De leraar als inhoudelijk expert.
3.3 De leerkracht kan het eigen aanbod situeren in het geheel van het onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en oriëntering van kleuters.
De ondersteunende kennis omvat ontwikkelings- en leerlijnen en verwantschappen tussen verschillende leergebieden, zowel voor het kleuteronderwijs als voor de eerste jaren van het lager onderwijs, evenals de krachtlijnen van het buitengewoon onderwijs.

FG 4: De leraar als organisator.
4.1 De leerkracht kan een gestructureerd speel- en leerklimaat bevorderen.
De ondersteunende kennis omvat de aspecten van kindaangepast klasmanagement en van ontwikkelingsbevorderende en -belemmerende factoren.
4.2 De leerkracht kan een kindgericht dagverloop creëren, dat past in een korte- en langetermijnplanning.
De ondersteunende kennis omvat de diverse aspecten van kindaangepast tijdsmanagement en voor de leerkracht relevante planningsmethoden op korte en langere termijn.
4.4 De leerkracht kan een stimulerende en werkbare leefruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kleuters.

FG 5: De leraar als innovator / onderzoeker.
5.1 De leerkracht kan resultaten van onderwijsontwikkelingswerk en vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen.
De ondersteunende kennis omvat kenmerken van schoolcultuur en relevante informatiebronnen met betrekking tot ontwikkelingen in onderwijs en samenleving.
5.2 De leerkracht kan kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn voor de eigen praktijk.
De ondersteunende kennis omvat relevante en toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.

FG 6: De leraar als partner van de ouders / verzorgers.
6.1 De leerkracht kan zich informeren over en discreet omgaan met gegevens over het kind.
De ondersteunende kennis omvat elementen van deontologie met betrekking tot gegevens over kinderen.
6.2 De leerkracht kan met ouders of verzorgers communiceren over hun kind in de school op basis van overleg met collega's of externen.
6.3 De leerkracht kan in overleg met het team de ouders of verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de ouders.
De ondersteunende kennis omvat kennis van de diversiteit van sociale en culturele realiteiten van ouders of verzorgers en communicatietechnieken.
6.4 De leerkracht kan met ouders of verzorgers dialogeren over opvoeding en onderwijs.
De ondersteunende kennis omvat referentiekaders om onderwijskundige thema's en ontwikkelingen te duiden.

FG 7: De leraar als lid van een schoolteam.
7.1 De leerkracht kan overleggen en samenwerken binnen het schoolteam.
7.1.1 zijn opdracht realiseren in samenwerking met de leden van het schoolteam en rekening houdend met de schoolcultuur
De ondersteunende kennis omvat vormen van samenwerkingsverbanden binnen de school, decretale participatiestructuren, overlegorganen en hun bevoegdheden en kenmerken van schoolcultuur.
Ondersteunende kennis omvat eveneens de relevante kennis inzake het schoolbeleid en modellen van schoolorganisatie.
7.2 De leerkracht kan binnen het team over een taakverdeling overleggen en de afspraken naleven.
7.3 De leerkracht kan de eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar maken.
7.3.1 in dialoog met collega's en de schoolleiding reflecteren over het eigen pedagogisch en didactisch handelen

FG 8: De leraar als partner van externen.
8.1 De leerkracht kan in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
De ondersteunende kennis omvat zoekmethoden om initiatieven of instanties op te sporen die actief zijn in een betrokken regio.

FG 9: De leraar als lid van onderwijsgemeenschap.
9.1 De leerkracht kan deelnemen aan het maatschappelijke debat over onderwijskundige thema's.
De ondersteunende kennis omvat recente ontwikkelingen in onderwijs en referentiekaders om die ontwikkelingen in onderwijs te duiden.

FG 10: De leraar als cultuurparticipant.
10.1 De leerkracht kan actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen op de volgende domeinen
: - het sociaal-politieke domein;
- het sociaal-economische domein;
- het levensbeschouwelijke domein;
- het cultureel-esthetische domein;
- het cultureel-wetenschappelijke domein.
10.1.1 werken aan een interpretatiekader om kritisch om te gaan met informatie over die thema's en ontwikkelingen, en erover dialogeren.
De ondersteunende kennis omvat relevante informatiebronnen.

ATTITUDES
De volgende attitudes gelden voor alle functionele gehelen.
A1 beslissingsvermogen: durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.
A2 relationele gerichtheid: in contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen.
A3 kritische ingesteldheid: bereid zijn zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen.
A4 leergierigheid: actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen.
A5 organisatievermogen: erop gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden.
A6 zin voor samenwerking: bereid zijn om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.
A7 verantwoordelijkheidszin: zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen.
A8 flexibiliteit: bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, zoals middelen, doelen, mensen en procedures.


Leermaterialen
::Voor meer informatie, klik hier::
Syllabus
Actuele onderwijsartikels.
Presentaties van gastsprekers.


Studiekosten
5 euro syllabus

Studiebegeleiding
Monitoraat bij de betrokken lector op donderdagnamiddag.

Onderwijsvormen
Probleemgestuurde projecten aangevuld met gastsprekers, groepsdiscussies, kringgesprek, onderwijsleergesprek, individueel werk, gastsprekers, video.

Evaluatievorm
Diploma- en creditcontract:
Eerste zittijd:
Permanente evaluatie: 100% permanente evaluatie.
Verplichte deelname aan alle onderwijsactiviteiten georganiseerd in het kader van dit opleidingsonderdeel.
Ongewettigde afwezigheid resulteert in de beoordeling "Afwezig" voor het opleidingsonderdeel.
Gewettigde afwezigheid: mogelijkheid tot het inhalen van de activiteiten.

Tweede zittijd:
Voor permanente evaluatie is geen 2e zittijd mogelijk en worden de punten overgedragen naar tweede zittijd.

OP-leden
Erna VAN CROMBRUGGE, Lien COPPENS