PEDAGOGISCH DIDACTISCH ATELIER V
 
Wordt gegeven in 3de jaar professionele Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs
Hoorcollege [A] 16.0
Werkcollege [B] 16.0
Begel. zelfst./extern werk [C] 36.0
Totale studietijd [D] 125.0
Studiepunten [E] 5
Niveau gespecialiseerd
Creditcontract? toelating nodig
Examencontract? toelating nodig
Onderwijstaal Nederlands
Titularis Erna Van Crombrugge
Referentie LCKLEI03A00007
 
Trefwoorden
Pedagogiek, Buitengewoon onderwijs (Bu O), inclusie, inclusief onderwijs, geïntegreerd onderwijs (GON), Leerzorgkader, handelingsgericht werken, allochtoon, autochtoon, meertaligheid, vluchtelingen, (kans)armoede, Onderwijsdeontologie, internationalisering.

Doelstellingen
-verschilpunten tussen individuele kleuters aanduiden.
-de persoonlijkheid van elke kleuter beschrijven gebaseerd op objectieve, individueel persoonsgebonden observaties.
-de didactische beginsituatie omschrijven op basis van de verkregen kennis van de individuele kleuters en de groep als totaliteit weergeven hoe men doelstellingen en activiteiten kan aanpassen aan wisselende interesse van kleuters met speciale noden.
-door de keuze van de activiteit en de kennis van de mogelijkheden van het kind met specifieke opvoedingsbehoeften, diè doelstellingen kiezen die de kleuter begeleidt in zijn eigenheid.
-het verschil tussen de ontwikkelingsdoelen voor het reguliere onderwijs en voor het buitengewoon onderwijs aanduiden en het verschil motiveren.
-de doelstellingen uit het voorziene leerplan selecteren op basis van de fase van ontwikkeling waarin de kleuter zich bevindt, zijn handelingsplan, zijn interesse, interesse en zijn leermogelijkheden.
-kunnen weergeven hoe men inhouden kan aanpassen aan de specifieke noden en momentane interesses van de kleuter van allochtone afkomst.
-het verschil tussen de verschillende kinderen verklaren op basis van thuismilieu, context, voorgeschiedenis van het kind, enz.
-activiteiten kiezen die aansluiten bij de interesses en de belevingswereld van de kleuters.
-uitgaande van de interesses van de kleuters die leerinhouden en leerervaringen kiezen die aansluiten bij de gekozen doelstellingen.
-kennis hebben van de bronnen waar leerinhouden kunnen geraadpleegd worden om een verantwoorde keuze te kunnen maken een samenhangend weekschema opstellen en kunnen motiveren.
-de typische activiteiten van de ervaringsgerichte/methodescholen toelichten en vertalen naar de eigen onderwijspraktijk.
-leerinhouden gedifferentieerd uitwerken zodat ze leer- en ontwikkelingskansen bieden aan elke kleuter binnen een gestructureerd geheel (BC., thema, project).
-doelstellingen en activiteiten aanpassen aan de wisselende en momentane interesses van de kleuters met specifiek noden.
-doelstellingen en activiteiten aanpassen aan de wisselende en momentane interesses en specifieke noden van de taalzwakkere kleuters.
-werkvormen kiezen en uitwerken in functie van de leerinhoud, beantwoordend aan de gestelde doelstellingen.
-groeperingsvorm laten aansluiten bij de gekozen werkvorm en aanpassen aan de didactische beginsituatie.
-die media kiezen die een meerwaarde betekenen binnen het leerproces.
-de werkvormen, groeperingsvormen en media kiezen in functie van gedifferentieerd werken naar de individuele kleuter toe.
-ontwikkelingsmaterialen ontwerpen of bestaand materiaal aanpassen aan de specifieke noden en momentane interesses van de kleuter met een beperking.
-ontwikkelingsmaterialen ontwerpen of bestaand materiaal aanpassen aan de specifieke noden en momentane interesses van de kleuter van allochtone afkomst.
-verduidelijken waarom een bepaald ontwikkelingsmateriaal gebruikt wordt bij een gegeven specifieke behoefte.
-de verschillen binnen de diversiteit van de groep kunnen aanduiden.
-kunnen benoemen welke specifieke problemen een allochtoon/anderstalig kind heeft op school en kunnen verklaren waarom.
-het verschil tussen de verschillende kinderen verklaren op basis van thuismilieu, land van herkomst, context, voorgeschiedenis van het kind, enz.
-op basis van de verschilpunten tussen de individuele kleuters bepalen welke elementen moeten aanwezig moeten zijn in de ontwikkelingsbevorderende omgeving.
-de werkvormen, groeperingsvorm en media kiezen in functie van gedifferentieerd werken binnen de heterogene groep.
-mogelijkheden aanwenden om binnen de heterogene groep de kleuter individueel te boeien en te stimuleren in zijn ontwikkeling.
-het gedrag van elke kleuter in elke situatie zo objectief mogelijk observeren en noteren.
-het gedrag van de kleuter interpreteren binnen zijn persoonlijke omgeving. (thuisomgeving, schoolomgeving, ea.)
-de verwijzingsprocedure naar en de taak van het Buitengewoon Onderwijs weergeven op basis van bevraging.
-de structuur van het Buitengewoon Onderwijs kunnen verwoorden, met inbegrip van de begrippen inclusie, integratie en GON.
-de verschillen tussen Buitengewoon Onderwijs en het gewoon onderwijs naar organisatie en personeelsbezetting aangeven en verklaren.
-het GON en het inclusief onderwijs kunnen uitleggen en kunnen plaatsen tegenover elkaar en tegenover het Buitengewoon Onderwijs.
-kunnen de structuur van het Leerzorgkader verwoorden, met inbegrip van de leerzorgniveaus en clusters.
-kunnen het handelingsgericht werken toepassen op casussen uit de praktijk.
-begrippen: onderwijsachterstand, achterstelling, integratie, ICO, OETC, OALT, OKAN en GOK kunnen verklaren.
-de verschilpunten tussen individuele kleuters aanduiden via gestructureerde observatie.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters kunnen aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters kunnen verklaren.
-de relatie tussen observatie, naverwerking en didactische beginsituatie kunnen uitleggen.
-de persoonlijke observaties kunnen aanwenden in verschillende kindvolgsystemen.
-de persoonlijke observaties kunnen communiceren naar anderen (ouders, directie, clb, ea.).
-observaties kunnen aanwenden om de didactische beginsituatie juist te kunnen schatten.
-observaties kunnen aanwenden om het kind individueel te stimuleren in zijn persoonlijkheidsontwikkeling.
-de kennis van de structuur en de eigenheid van elke onderwijsvorm respecteren bij oriëntering en eventuele samenwerking.
-verklaren waarom het positief is aan te sluiten bij externe zorgverbredingsinitiatieven.
-de beleidsmaatregelen voor gelijke kansen en zorg terugvinden (rondschrijven, internet) en opvolgen.
-verschil aanduiden tussen gelijke kansen en zorg binnen een grootstedelijke context tegenover een landelijke context.
-de stappen bij het aankeren van een nieuwe taal benoemen, verklaren en implementeren in het onderwijs met meertalige kleuters.
-opdrachten, verhalen en taalstimulerende activiteiten kiezen in functie van het gebruik van, een voor meertalige kleuters aangepast, Standaardnederlands.
-kunnen opnoemen welke specifieke problemen een allochtoon/anderstalig kind heeft op school en kunnen verklaren waarom.
-de verschillen en de gelijkenissen tussen de leefwijze in hun thuisland en in België aanduiden bij mensen van allochtone herkomst.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters verklaren.
-methoden en werkvormen aanpassen aan de specifieke problematiek van de kleuter met leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden/de kleuter met een andere thuiscultuur en thuistaal.
-de verschillen benoemen tussen een grootstedelijke context en de plattelandscontext en verklaren welke gevolgen dit heeft voor de klaspraktijk.
-verklaren dat het goed is de aanwezige talen in een klas zichtbaar te maken voor de betrokkenheid en het welbevinden van de kleuters.
-methodieken inventariseren die leiden tot talensensibilisering vanuit het werkveld, literatuur en internet.
-verklaren waarom klankspelletjes en betekenisloze klankversje nuttig zijn bij talensensibilisering.

-de aspecten en de eigenschappen van een positief leefklimaat binnen een kleuterschool kunnen benoemen en verklaren hoe die kunnen aangewend worden.
-weten hoe men de eigenschappen van een positief leefklimaat binnen een kleuterschool kan manipuleren om dit te beïnvloeden.
-verklaren in welke mate de kennis van symbolen door de kleuters van belang is bij hun zelfstandigheidswording.
-middelen benoemen die de 'betrokkenheid' en het 'welbevinden', vanuit het kindvolgsysteem van F. Laevers beïnvloeden.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters verklaren.
-de invloed van een sociaal-culturele context ontleden met het oog op een de ontwikkeling en de zelfontplooiing van elke kleuter.
-'betrokkenheid' en 'welbevinden', vanuit het kindvolgsysteem van F. Laevers, kunnen verklaren binnen de attitudevorming.
-de kenmerken van maatschappelijke participatie kunnen benoemen en aangeven hoe je de kleuter hierop kan voorbereiden.
-weten op welke manier men kls kan voorbereiden op maatschappelijke integratie.

-het belang van het pedagogisch project, het schoolwerkplan, het verborgen curriculum verklaren in functie van de voorbereiding op de instap in de maatschappij.
-maatschappelijke ontwikkelingen in een kindbevattelijke context plaatsen.
-de relatie tussen ontwikkelingen in de maatschappij en ontwikkelingen in het onderwijs aanduiden.
-berichten uit de media kritisch selecteren en omzetten naar het klasgebeuren.
-de wederzijdse relatie tussen signaalgedrag en probleemgedrag verklaren.
-bij elk probleemgedrag (praktijkvoorbeelden, casussen) erop gericht zijn te onderzoeken wie het gedrag als een probleem ervaart.
-de structuur van het Leerzorgkader verwoorden, met inbegrip van de leerzorgniveaus en clusters. -kunnen het handelingsgericht werken toepassen op casussen uit de praktijk.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters verklaren.
-aangeven dat men kleuters in een sociaal-emotionele probleemsituatie en kleuters met gedragsmoeilijkheden niet zelf mag diagnosticeren, maar moet doorverwijzen naar het clb.
-weten dat persoonlijke hygiëne bijdraagt tot de fysieke en ook geestelijke gezondheid.
-activiteiten benoemen die kleuters stimuleren tot een persoonlijke hygiëne.
-uitleggen hoe je elk probleem van elke kleuter met respect kan benaderen.


-de verschillen en de gelijkenissen tussen kleuteronderwijs en lager onderwijs aangeven en dit verklaren in functie van de ontwikkeling van het kind.
-keuze van de doelstellingen en de leerinhouden verklaren binnen de leerlijnen van kleuter en begin lager onderwijs.
-verklaren waarom alle activiteiten in de kleuterschool voorbereiden op het lager onderwijs.
-kunnen de structuur van het Leerzorgkader verwoorden, met inbegrip van de leerzorgniveaus en clusters.

-verklaren waaraan hoekenwerk moet voldoen om zorgverbredend te werken.
-verantwoorden waarom en in welke situaties men met niveaugroepen werkt ipv. met keuzehoeken.
-observeren en naverwerkingen (individuele kleuterfiche) verklaren als ontwikkelingsbevorderend instrument.
-observeren en naverwerkingen (individuele kleuterfiche) verklaren als instrument om aan beter klasmanagement te doen.
-verklaren hoe men de hoeken kan aanpassen om zorgverbredend te werken.
-de keuze van de activiteiten en de duur van de activiteiten binnen de planning verklaren.
-verklaren waarom een planning slechts een houvast is.
-een planning van na te streven vaardigheden en houdingen bij de kleuters uitwerken per leeftijdgroep en motiveren.

-begrippen: onderwijsachterstand, achterstelling, integratie, ICO, OETC, OALT, OKAN en GOK verklaren.
-resultaten van onderwijsontwikkelingswerk omzetten naar praktijkgerichte info.
-resultaten van onderwijsontwikkelingswerk verwerken in de voorbereidende klaspraktijk.
-de veranderende visie over buitengewoon onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms en verklaren hoe de eigen praktijk hierdoor beïnvloed wordt.
-de principes van het GON en het inclusief onderwijs kunnen uitleggen en tegenover elkaar en tegenover het Buitengewoon Onderwijs plaatsen.
-bronnen, om onderwijsvernieuwingen te kunnen volgen, raadplegen.
-zoekmachines op internet gebruiken om relevante, vernieuwende onderwijsinfo te vinden.
-ontwikkelingen binnen het onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms.
-diverse vakgebonden bibliotheken en sites op internet kunnen vermelden als bronnen bij het zoeken naar vernieuwende onderwijsinfo.
-kritische zelfreflectie op eigen formuleren in ik-gedrag.
-aangeven dat zelfreflecties opgebouwd worden uit bekijken van eigen presteren en observeren van kleutergedrag.
-uit de zelfreflecties eigen leerdoelen formuleren met de bedoeling het eigen presteren bij te sturen.

-weten waar men de deontologische voorschriften m.b.t. de gegevens over kinderen kan raadplegen.
-het belang van het discreet omgaan met persoonlijke gegevens van de kinderen verklaren
-aangeven op welke manier men op een verantwoorde manier persoonlijke gegevens over de kleuters kan inwinnen van en doorgeven aan derden.
-de voornaamste kenmerken van een oudercontact weergeven na de observatie op een stageschool.
-aangeven dat men teamleden zoals GOK-leerkracht, turnleerkracht, opvoeders, ea. moet raadplegen voordat men ouders te woord staat.
-de aspecten die moeten besproken worden met ouders/verzorgers inventariseren.
-geeft aan waaraan de mondelinge taal moet voldoen om Standaardnederlands te zijn en begrijpbaar door meertalige ouders.
-kan mimiek en intonatie aangeven als hulpmiddelen bij Standaardnederlands om zich verstaanbaar te maken naar meertalige ouders toe.
-schrijft klare, duidelijke, zakelijke, cliëntgerichte korte teksten in Standaardnederlands naar de ouders.
-zoekt of ontwikkelt mogelijkheden om met anderstalige ouders te communiceren, schriftelijk en mondeling.
-werken met pictogrammen en symbolen aangeven als een hulpmiddel om schriftelijk in contact te komen met meertalige ouders.
-werken met een tussentaal of een opstaptaal verklaren als een hulpmiddel om mondeling in contact te komen met meertalige ouders.

-aangeven tot wie van het schoolpersoneel men zich moet wenden voor welke verantwoordelijkheden.
-de structuur van de samenwerkingsverbanden binnen de school en binnen de scholengroep weergeven.
-de functie, de kenmerken en de bevoegdheden van de decretale participatiestructuren en overlegorganen uitleggen.
-een oudercontactavond, een klasoverschrijdende uitstap en andere schoolactiviteiten organiseren met de takenverdeling tussen verschillende personeelsleden.
-eigen handelen durven bespreekbaar stellen in een grote groep (klasgenoten).
-theoretische kennis durven in vraag stellen na praktijkervaring.
-deontologische voorschriften, schoolwetgeving, wetgeving op burgerlijke aansprakelijkheid en statutaire bepalingen kunnen raadplegen en begrijpen.

-het belang van een andere etniciteit kunnen relativeren en plaatsen binnen cultuurverschillen tussen mensen in het algemeen.
-respect kunnen opbrengen voor de mensen en hun levenswijze met andere culturele bagage.

-het GON en het inclusief onderwijs plaatsen en uitleggen tegenover elkaar en tegenover het Buitengewoon Onderwijs.
-de structuur van het Leerzorgkader verwoorden, met inbegrip van de leerzorgniveaus en clusters.
actuele ontwikkelingen opvolgen i.v.m. het Leerzorgkader.
-begrippen: onderwijsachterstand, achterstelling, integratie, ICO, OETC, OALT, OKAN en GOK verklaren.
-ontwikkelingen binnen het onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms en bespreekbaar stellen.
-de veranderende visie over buitengewoon onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms.
-binnen het thema diversiteit gericht zijn op het bijleren over andere mensen en hun specifieke cultuur.
-de plaats van de leraar situeren binnen de maatschappij.
-de actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen linken met het onderwijs.
-het belang van onderwijs aantonen binnen een samenleving, hier en in de wereld.

-het belang van een andere etniciteit kunnen relativeren en plaatsen binnen cultuurverschillen tussen mensen in het algemeen.
-gerichtheid op het bijleren over andere mensen en hun specifieke cultuur.
-ontwikkelingen binnen het onderwijs en onderwijsgerelateerde onderwerpen op de voet volgen via de brede media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms.
-de eigen visie over actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen motiveren en ter discussie stellen.
-de link tussen de actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen en het onderwijs verklaren.


Leerinhoud
- Omgaan met diversiteit:
a. het kind met speciale noden:
- het Leerzorgkader
- het buitengewoon onderwijs:
- inclusie en integratie (GON)
- handelingsgericht werken
- omgaan met kinderen met speciale noden in andere landen
b. het allochtone kind:
- Mondiale vorming en Intercultureel onderwijs
- De Islam
- Racisme en discriminatie
c. het kansarme kind:
- kansarmoede en onderwijs
- kansrijk voor kansarm
- Deontologie, schoolwetgeving, burgerlijke aansprakelijkheid, statutaire bepalingen.


Begincompetenties
Competenties verworven in de opleidingsonderdelen Pedagogisch Didactisch Atelier I, II, III en Stage I, II, III, IV.

Eindcompetenties
Verwijzend naar de decretaal vastgelegde algemene competenties en algemene beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties meer bepaald de basiscompetenties voor “de professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs” wordt voornamelijk gewerkt aan:

ALGEMENE COMPETENTIES
Denk- en redeneervaardigheid
Het verwerven en verwerken van informatie
Het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken
Creativiteit
Het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken
Het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren.

ALGEMENE BEROEPSGERICHTE COMPETENTIES
Teamgericht kunnen werken
Oplossingsgericht kunnen werken in de zin van zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk
Het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën
Het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk

BEROEPSSPECIFIEKE COMPTENTIES
FG 1: De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen.
1.1 De leerkracht kan de beginsituatie van de kleuters en de groep achterhalen.
1.1.1 in overleg met teamleden of externen, zowel individuele kindkenmerken als kenmerken van de groep achterhalen
1.1.2 bij het bepalen van de beginsituatie rekening houden met de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de kleuter.
1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en formuleren.
1.2.1 bij het kiezen en formuleren van doelen de mogelijkheden van de kleuters als referentiepunt nemen
1.2.2 gedifferentieerde doelen formuleren
De ondersteunende kennis omvat de eindtermen en ontwikkelingsdoelen, de krachtlijnen van het leerplan in kwestie, het concept 'schoolwerkplan' en het proces van handelingsplanning, evenals de techniek van formulering van doelstellingen.
1.3 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen selecteren.
1.3.1 rekening houdend met het aanbod thuis, met de beginsituatie en met criteria van maatschappelijke relevantie, keuzes maken uit een breed ontwikkelingsaanbod; waarbij nagestreefd wordt dat elke kleuter maximale kansen op ontwikkeling krijgt
De ondersteunende kennis omvat de voor het ontwikkelingsaanbod geschikte informatiebronnen en materialen.
1.4 De leerkracht kan leer- en ontwikkelingskansen structureren en vertalen in een samenhangend onderwijsaanbod.
1.5 De leerkracht kan aangepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen.
1.5.1 aangepaste werkvormen kiezen en ze afstemmen op de doelstellingen
1.5.2 gepaste groeperingsvormen kiezen
1.5.3 multimedia functioneel gebruiken
1.5.4 zijn aanpak differentiëren als dat nodig is.
De ondersteunende kennis omvat diverse werk- en groeperingsvormen en combinaties daarvan, rekening houdend met een gedifferentieerde aanpak en met een kritisch gebruik van multimediale mogelijkheden.
1.6 De leerkracht kan individueel en in team ontwikkelingsmaterialen kiezen en aanpassen.
1.6.1 informatie over ontwikkelingsmaterialen vinden, raadplegen en kritisch beoordelen, rekening houdend met de specifieke behoeften van de doelgroep
1.6.2 ontwikkelingsmaterialen adequaat gebruiken en aanpassen.
De ondersteunende kennis omvat relevante bronnen om ontwikkelingsmaterialen te vinden, evenals criteria om ze te beoordelen.
1.7 De leerkracht kan een ontwikkelingsbevorderende omgeving creëren met aandacht voor de heterogeniteit van de groep.
De ondersteunende kennis omvat implicaties van diversiteit en de kenmerken van een ontwikkelingsbevorderende en stimulerende omgeving, alsook de rol van een aangepast taalgebruik daarin.
1.8 De leerkracht kan observatie voorbereiden.
De ondersteunende kennis omvat observatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen en visies op observatie met het oog op bijsturing en differentiatie.
1.9 De leerkracht kan observeren met het oog op bijsturing, remediëring en differentiatie.
De ondersteunende kennis omvat observatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen, visies op observatie met het oog op bijsturing en differentiatie en kennis van wijzen van reflecteren op zijn eigen onderwijsgedrag.
De kennis omvat tevens de structuur en de werking van het lager onderwijs en van het buitengewoon onderwijs, met het oog op (her-)oriëntering en eventuele samenwerking.
1.10 De leerkracht kan in overleg met het team deelnemen aan zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van de school.
De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van de grootstedelijke context en belangrijke beleidsmaatregelen voor gelijke kansen en zorg.
1.11 De leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de kleuters.
1.12 De leerkracht kan omgaan met de diversiteit van de groep.
1.12.1 in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke behoeften en de mogelijkheden van de kleuters door in te spelen op de verschillen tussen kleuters, het verstrekken van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke doelen
1.12.2 rekening houden met de sociaal-culturele en talige achtergrond van kleuters waaronder de grootstedelijke context.
De ondersteunende kennis omvat de werking van het CLB en methoden en werkvormen voor kleuters met leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden; het omvat tevens de kenmerken van de grootstedelijke context en van diverse leefculturen.
1.13 De leerkracht kan bijdragen aan het gevoelig maken en openstaan voor talen door aan talensensibilisering te doen.
De ondersteunende kennis omvat doelstellingen, methodieken en goede praktijkvoorbeelden van talensensibilisering.

FG 2: De leraar als opvoeder.
2.1 De leerkracht kan in overleg een positief leefklimaat creëren voor de kleuters in de groep en op school.
2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de kleuters bevorderen.
2.3 De leerkracht kan door attitudevorming kleuters op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden.
De ondersteunende kennis omvat het pedagogische project, het schoolwerkplan, de van toepassing zijnde eindtermen en ontwikkelingsdoelen, verschijningsvormen van het verborgen curriculum, en kenmerken van de morele ontwikkeling van jonge kinderen.
2.4 De leerkracht kan actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context.
2.5 De leerkracht kan adequaat omgaan met kleuters in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kleuters met gedragsmoeilijkheden.
De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van sociaal-emotionele probleemsituaties, signaalgedrag bij jonge kinderen, de achtergronden van probleemgedrag, en mogelijke interventies en ondersteunende diensten, waaronder het CLB.
2.6 De leerkracht kan de fysieke en geestelijke gezondheid van de kleuters bevorderen.

FG 3: De leraar als inhoudelijk expert.
3.3 De leerkracht kan het eigen aanbod situeren in het geheel van het onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en oriëntering van kleuters.
De ondersteunende kennis omvat ontwikkelings- en leerlijnen en verwantschappen tussen verschillende leergebieden, zowel voor het kleuteronderwijs als voor de eerste jaren van het lager onderwijs, evenals de krachtlijnen van het buitengewoon onderwijs.

FG 4: De leraar als organisator.
4.1 De leerkracht kan een gestructureerd speel- en leerklimaat bevorderen.
De ondersteunende kennis omvat de aspecten van kindaangepast klasmanagement en van ontwikkelingsbevorderende en -belemmerende factoren.
4.2 De leerkracht kan een kindgericht dagverloop creëren, dat past in een korte- en langetermijnplanning.
De ondersteunende kennis omvat de diverse aspecten van kindaangepast tijdsmanagement en voor de leerkracht relevante planningsmethoden op korte en langere termijn.

FG 5: De leraar als innovator / onderzoeker.
5.1 De leerkracht kan resultaten van onderwijsontwikkelingswerk en vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen.
De ondersteunende kennis omvat kenmerken van schoolcultuur en relevante informatiebronnen met betrekking tot ontwikkelingen in onderwijs en samenleving.
5.2 De leerkracht kan kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn voor de eigen praktijk.
De ondersteunende kennis omvat relevante en toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.
5.3 De leerkracht kan zijn eigen functioneren in vraag stellen en bijsturen.
5.3.1 de klaspraktijk vanuit reflectie op de eigen ervaringen bijsturen, onder meer door onder begeleiding eenvoudig praktijkgericht onderzoek uit te voeren.
De ondersteunende kennis omvat vormen van reflectie op het eigen handelen en functioneren in de klas en op school, en de kenmerken van een eenvoudig praktijkgericht onderzoek.

FG 6: De leraar als partner van de ouders / verzorgers.
6.1 De leerkracht kan zich informeren over en discreet omgaan met gegevens over het kind.
De ondersteunende kennis omvat elementen van deontologie met betrekking tot gegevens over kinderen.
6.2 De leerkracht kan met ouders of verzorgers communiceren over hun kind in de school op basis van overleg met collega's of externen.
De ondersteunende kennis omvat agogische inzichten in de communicatie tussen school en ouders, en beschikbare hulpverleningsinstanties en -personen.
6.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.
6.6 De leerkracht kan strategieën inzetten om te communiceren met anderstalige ouders.
De ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die de communicatie met anderstalige ouders kunnen vergemakkelijken.

FG 7: De leraar als lid van een schoolteam.
7.1 De leerkracht kan overleggen en samenwerken binnen het schoolteam.
7.1.1 zijn opdracht realiseren in samenwerking met de leden van het schoolteam en rekening houdend met de schoolcultuur
7.1.2 participeren in overleg over het schoolbeleid.
De ondersteunende kennis omvat vormen van samenwerkingsverbanden binnen de school, decretale participatiestructuren, overlegorganen en hun bevoegdheden en kenmerken van schoolcultuur.
Ondersteunende kennis omvat eveneens de relevante kennis inzake het schoolbeleid en modellen van schoolorganisatie.
7.2 De leerkracht kan binnen het team over een taakverdeling overleggen en de afspraken naleven.
7.3 De leerkracht kan de eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar maken.
7.3.1 in dialoog met collega's en de schoolleiding reflecteren over het eigen pedagogisch en didactisch handelen
7.4 De leerkracht kan zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de kleuters.
De ondersteunende kennis omvat basisregelgeving en instanties of bronnen die toegang geven tot geselecteerde en goed toegankelijke juridische kennis over de rechten van het kind en van ouders of verzorgers.

FG 8: De leraar als partner van externen.
8.1 De leerkracht kan in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
De ondersteunende kennis omvat zoekmethoden om initiatieven of instanties op te sporen die actief zijn in een betrokken regio.

FG 9: De leraar als lid van onderwijsgemeenschap.
9.1 De leerkracht kan deelnemen aan het maatschappelijke debat over onderwijskundige thema's.
De ondersteunende kennis omvat recente ontwikkelingen in onderwijs en referentiekaders om die ontwikkelingen in onderwijs te duiden.
9.2 De leerkracht kan dialogeren over zijn beroep en zijn plaats in de samenleving.
De ondersteunende kennis betreft referentiekaders om het lerarenberoep maatschappelijk te kunnen situeren en de eigen basiscompetenties en het eigen beroepsprofiel.

FG 10: De leraar als cultuurparticipant.
10.1 De leerkracht kan actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen op de volgende domeinen
: - het sociaal-politieke domein;
- het sociaal-economische domein;
- het levensbeschouwelijke domein;
- het cultureel-esthetische domein;
- het cultureel-wetenschappelijke domein.
10.1.1 werken aan een interpretatiekader om kritisch om te gaan met informatie over die thema's en ontwikkelingen, en erover dialogeren.
De ondersteunende kennis omvat relevante informatiebronnen.

ATTITUDES
De volgende attitudes gelden voor alle functionele gehelen.
A1 beslissingsvermogen: durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.
A2 relationele gerichtheid: in contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen.
A3 kritische ingesteldheid: bereid zijn zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen.
A4 leergierigheid: actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen.
A5 organisatievermogen: erop gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden.
A6 zin voor samenwerking: bereid zijn om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.
A7 verantwoordelijkheidszin: zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen.
A8 flexibiliteit: bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, zoals middelen, doelen, mensen en procedures.

Leermaterialen
::Voor meer informatie, klik hier::
Syllabus.
Actuele onderwijsartikels.
Presentaties van gastsprekers.


Studiekosten
50 euro: syllabus + organisatie diversiteitsweken (sprekers + educatief theater + uitstappen + 2 culturele maaltijden)
50 euro: Verblijf jeugdhotel tijdens diversiteits-2daagse in Brussel
Keuzemogelijkheid : uitwisselingsproject Amsterdam 250 euro.


Studiebegeleiding
Monitoraat met de betrokken lector op donderdagnamiddag.

Onderwijsvormen
Probleemgestuurde projecten aangevuld met gastsprekers, groepsdiscussies, kringgesprek, onderwijsleergesprek, individueel werk, gastsprekers, video.
Opdrachten te toetsen aan de literatuur en de praktijk.

Evaluatievorm
Diploma- en creditcontract:
Eerste zittijd: 100% permanente evaluatie:

Verplichte deelname aan alle onderwijsactiviteiten georganiseerd in het kader van dit opleidingsonderdeel.
Ongewettigde afwezigheid resulteert in de beoordeling "Afwezig" voor het opleidingsonderdeel.
Gewettigde afwezigheid: mogelijkheid tot het inhalen van de activiteiten.

Tweede zittijd:
Er is geen 2de zittijd mogelijk. De punten worden overgenomen uit de eerste zittijd.

Examencontract:
Inschrijven voor een examencontract kan enkel mits een bijkomende inschrijving voor de opleidingsonderdelen stage gemeenschappelijk en stage specifiek met een diplomacontract.


OP-leden
Erna VAN CROMBRUGGE, Lien COPPENS