Trefwoorden Pedagogisch-didactisch handelen, Ervaringsgericht onderwijs, Methode-onderwijs, Jenaplanonderwijs, Freinetonderwijs, Daltononderwijs, Leefschool, Zorg.
Doelstellingen
-verzamelt informatie over de beginsituatie van de kleuters en de klas
-verzamelt voor elke te begeleiden activiteit informatie i.v.m. de didactische beginsituatie en houdt hierbij rekening met de leefwereld van de kleuters
-verzamelt voor elke te begeleiden activiteit informatie i.v.m. de didactische beginsituatie en houdt hierbij rekening met de persoonsontwikkeling van de kleuters
-baseert zich op de beginsituatie om de doelstellingen te kiezen
-formuleert doelstellingen gedifferentieerd naar de individuele kleuters toe
-formuleert de zelfgekozen doelstellingen in functie van de ontwikkelingsdoelen
-formuleert de zelfgekozen doelstellingen in functie van de ontwikkelingsdoelen, de ontwikkelings- en leerlijnen en het gebruikte leerplan
-formuleert de zelfgekozen doelstellingen in functie van de ontwikkelingsdoelen, de ontwikkelings- en leerlijnen en het gebruikte leerplan en schoolwerkplan van de school
-selecteert, in samenspraak, doelstellingen voor kleuters met specifieke behoeften, aansluitend bij hun handelingsplan en hun individuele beginsituatie
-formuleert de zelfgekozen doelstellingen in concreet waarneembaar kleutergedrag gebaseerd op de didactische beginsituatie
-kiest de leerinhouden rekeninghoudend met de beginsituatie en de doelstellingen
-kiest de leerinhouden rekeninghoudend met beginsituatie, de doelstellingen, het aanbod thuis en criteria van maatschappelijke relevantie
-past het voorziene aanbod aan de momentane interesse van de kleuters aan
-komt vanuit interactie met de kleuters tot nieuwe en/of aangepaste leerinhouden
-diept de verschillende leergebieden uit volgens het leer- en ontwikkelingsniveau van de kleuters
-stelt een planning op waarin de verschillende leergebieden evenwichtig aan bod komen
-stelt een planning op waarin de verschillende leergebieden evenwichtig aan bod komen en de verticale samenhang nagestreefd wordt
-werkt een aanbod uit dat aansluit bij de leefwereld en de motivatie van de kleuters
-werkt een aanbod uit dat aansluit bij de leefwereld en de motivatie van de kleuters, rekening houdend met de diversiteit binnen de groep
-kiest de werkvormen in functie van de doelstellingen
-kiest de groeperingvormen in functie van de doelstellingen
-kiest en gebruikt multimedia functioneel
-doseert en timet de activiteiten rekeninghoudend met het concentratievermogen van de kleuters
-differentieert binnen de klasgroep rekening houdend met de individuele verschillen tussen kleuters
-begeleidt het hoekenwerk: één hoek inhoudelijk begeleiden, de andere hoeken superviseren (oogcontact, inhoudelijke tussenkomsten, …)
-begeleidt het hoekenwerk: meerdere hoeken tezelfdertijd inhoudelijk begeleiden
-organiseert en begeleidt hoekenwerk op basis van verschillen in interesse en niveau bij de kleuters
-kiest zelf didactische ontwikkelingsmaterialen in functie van de didactische beginsituatie
-past met hulp van lector en/of mentor didactische ontwikkelingsmaterialen aan in functie van de doelstellingen
-ontwikkelt zelf passend didactische ontwikkelingsmaterialen
-gebruikt didactische ontwikkelingsmaterialen op de gepaste manier
-de belangstelling en de capaciteiten van de kleuters gebruiken bij de verdere uitbouw van de activiteiten
-de belangstelling en de capaciteiten van de kleuters gebruiken om tot dialoog en interactie te komen
-biedt zo veel mogelijk echt en concreet materiaal / situaties aan om de kleuters te boeien (aanschouwelijkheidprincipe)
-brengt a.d.h.v. een motiverende instap, boeiend didactisch materiaal, uitdagende vragen, wisselende didactische werkvormen… de kleuters op een hoger ontwikkelingsniveau (motivatieprincipe)
-werkt een aantal activiteiten ervaringsgericht uit met het oog op betrokkenheid en welbevinden van de kleuters
-werkt ervaringsgericht met het oog op de heterogeniteit van de groep
-stimuleert de kleuters al doende te leren (activiteitsprincipe)
-stimuleert de kleuters in hun ontwikkeling via probleemstellend onderwijs
-voorziet ruimte voor zelfstandig werk, inbreng en initiatief van de kleuters
-biedt kleuters de kans tot ontdekkend leren
-helpt kleuters te reflecteren over hun leerproces
-bepaalt in overleg met mentor/Gokleerkracht de aspecten van de kleuters die zullen geobserveerd worden
-raadpleegt in overleg met mentor/Gokleerkracht de observatie-instrumenten en het kindvolgsysteem die van toepassing zijn in de stageschool.
-gebruiken de verkregen informatie over kleuters door observatie bij de keuze van volgende activiteiten, bij keuze van volgende werkvormen, bij individualisering en bij gesprekken met ouders
-voorziet, op basis van zelf uitgevoerde observaties, aangepaste ontwikkelingsstimulerende activiteiten
-beschrijft objectief en op regelmatige basis de geobserveerde gedragingen van een kleuter
-past op basis van zelf uitgevoerde observaties zijn handelen aan
-vullen met hulp van de mentor/GOK-leerkracht het op de stageschool gebruikte kindvolgsysteem in
-verklaart en interpreteert, op basis van zijn observaties en in overleg met mentor/GOKleerkracht gedragingen bij kleuters
-verklaren en interpreteren met hulp van de mentor/GOKleerkracht de gedragingen van kleuters met het oog op bijsturen van het gedrag van kleuters
-aan de hand van gedragingen van kleuters, via zelfreflectie, komen tot een meer op het kind of op de activiteit aangepast gedrag
-legt relaties tussen de demografische ligging van de school en schooltypische kenmerken bij de kleuters
-woont kritisch remediërende sessies van de Gokleerkracht bij
-interpreteert en beoordeelt de vorderingen en prestaties van de kleuters tijdens de sessies van de Gokleerkracht correct en objectief
-voert doelgerichte gesprekken met de kleuters in Standaardnederlands
-stimuleert de kleuters door een expressieve houding waarbij lichaamstaal en mondelinge taal congruent zijn
-brengt geschreven teksten op een correcte en voor de kleuters verstaanbare manier mondeling over
-gebruikt een taal die past bij het begripsvermogen van de kleuters
-formuleert in Standaardnederlands op een voor de kleuters verstaanbare manier vragen, opdrachten en feedback, eventueel met non-verbale ondersteuning
-formuleert via beeldtaal (pictogrammen, prenten, …) op een voor de kleuters verstaanbare manier, vragen en opdrachten
-geeft een boodschap beknopt en helder weer in Standaardnederlands, eventueel met visuele ondersteuning
-vertelt en leest voor gebruik makend van gepaste variatie in volume, intonatie, mimiek en lichaamsexpressie
-stimuleert correct actief taalgebruik bij de kleuters
-corrigeert foutief taalgebruik op kindgerichte manier
-differentieert naar ontwikkelingsniveau (cognitief, sociaal, affectief, psychomotorisch) via het werken met groepen / hoekenwerk
-differentieert naar interesse van de kleuters via het werken met groepen / hoekenwerk
-differentieert naar nood aan begeleiding en instructies via het werken met groepen / hoekenwerk
-differentieert naar sociale context via het werken met groepen / hoekenwerk
-differentieert naar leertempo via het werken met groepen / hoekenwerk
-organiseert een aanbod van methoden en werkvormen aangepast aan de relaties tussen de demografische ligging van de school en schooltypische kenmerken bij de kleuters
-past de keuze en uitwerking van de activiteiten aan de diverse leefculturen van de kleuters, zoals. etniciteit, gezinssamenstelling, woonomstandigheden, leefomstandigheden aan
-laat de diversiteit aan aanwezige talen in de klas aan bod komen
-biedt kleuters de ruimte om zich te uiten
-streeft luisterbereidheid naar elkaar na bij de kleuters
-maakt emotionele en relationele problemen die zich voordoen in de klas in de kleutergroep bespreekbaar
-creëert een veilige en vertrouwelijke sfeer door o.a. respect voor de keuzes en inbreng van de kleuters te tonen. (positief leefklimaat.)
-oefent zich in het gepast omgaan met de gevoelens van de kinderen: luistert actief en vertoont aandachtgevend gedrag
-geeft gedragsgerichte feedback: maakt eventueel gebruik van ik – boodschappen
-stelt zijn omgang in vraag met het oog op een groeibevorderende relatie met elk kind
-aanvaardt en respecteert de sociale en culturele eigenheid van elk kind
-respecteert de eigenheid van elk individueel kind binnen het specifiek van zijn sociale groep (vb. eenoudergezinkind, etniciteit, ...)
-hanteert de eigenheid van elk individueel kind binnen zijn sociale groep
-biedt, door de keuze van werkvormen, het maken van afspraken, …, het kind kansen tot mondigheid, zelfstandigheid, eigen initiatief, verantwoordelijkheid en participatie
-vertoont voorbeeldgedrag op gebied van sociale omgang
-brengt waardegevoelige onderwerpen ter bespreking aan
-begeleidt een gesprek tussen kleuters dat leidt tot vastleggen van sociale regels en afspraken
-gaat spontaan in op actuele gebeurtenissen
-gebruikt actuele gebeurtenissen bij het bepalen van de leerinhouden
-gebruikt de actualiteit (geschreven pers) binnen het klasgebeuren (actualiteitenronde)
-kiest zelfstandig materieel en inhoud in functie van clichédoorbrekend werken
-bespreekt kritisch met de kleuters de actualiteit (geschreven pers) en uitzendingen op televisie
-gaat, met ondersteuning van de mentor of Gokleerkracht, om met probleemgedrag van kleuters.
-merkt probleemgedrag van socio-emotionele aard bij kleuters op en signaleert het, in samenspraak met het schoolteam
-formuleert gestructureerde,planmatige voorstellen, binnen een team als hulp bij een probleem.
-voert elementaire verzorgingstaken uit: toiletbezoek, neus snuiten, ...
-waakt over de gezondheid van de kinderen: voldoende beweging, een goede houding, verluchting van het klaslokaal, klas netjes houden,...
-verleent elementaire E.H.B.O, onder begeleiding van de mentor: bloedneus, schrammen, temperatuur opnemen,…
-laat het kind in zijn waarde en zorgt voor het algemeen welbevinden van elke kleuter
-beheerst de basiskennis en -vaardigheden voor de te begeleiden activiteiten
-zorgt voor verdieping van basiskennis en –vaardigheden in functie van het gekozen BC
-past de verworven kennis en vaardigheden toe bij het voorbereiden van de activiteiten
-past de verworven kennis en vaardigheden toe bij het begeleiden van de activiteiten
-volgt de leerlijnen (verticale samenhang): vertrekkend van de verkregen didactische beginsituatie doelstellingen formuleren die in de zone van de naaste ontwikkeling liggen. (ontwikkelend onderwijs)
-legt horizontale verbanden: werkt leergebiedoverschrijdend. (horizontale samenhang)
-laat de activiteit rustig en ordelijk verlopen
-zorgt voor een goede organisatie in functie van een leerbevorderende omgeving
-zorgt voor een vlotte verdeling van het hoekenwerk
-zorgt voor een vlotte verloop van het hoekenwerk
-zorgt dat de kleuters weten wat, waar, wanneer en waarom ze iets doen (daglijn, hoekenwerk, …)
-schrijft, op basis van een gegeven belangstellingscentrum, een weekplanning uit waarin de verschillende leergebieden evenwichtig aan bod komen
-creëert een soepel en efficiënt dagverloop passend in een tijdsplanning zowel vanuit het oogpunt van de leerkracht als vanuit het oogpunt van de kinderen
-voorziet een gepaste timing voor de verschillende fasen in een activiteit
-past de voorziene planning en timing aan de momentane noden aan
-richt de klas aangenaam, functioneel en veilig in, in samenspraak met de mentor
-stelt werkmateriaal ordelijk, veilig en vlug bereikbaar voor de kinderen op
-kiest een klasschikking die zeer snel kan aangepast worden aan de gekozen didactische werkvorm
-richt hoeken uitnodigend, veilig en stimulerend in
-richt hoeken uitnodigend, veilig, stimulerend en aangepast aan het thema in
-wendt vernieuwende inzichten vanuit de reacties van de kleuters en vanuit de opleiding in het klasgebeuren aan
-wendt vernieuwende inzichten vanuit de samenleving in het klasgebeuren aan, in samenspraak met het werkveld
-plaatst onderwijsvernieuwende informatie (uit artikels van vaktijdschriften en van internetsites), binnen de context van de gekende praktijk
-reflecteert over het eigen functioneren: eigen handelen in vraag stellen
-reflecteert over het eigen functioneren: eigen handelen bijsturen
-stelt zich discreet op t.o.v. gegevens die hij over een kleuter verneemt
-geeft op basis van observatiegegevens en in samenspraak met de mentor, de ouders van een kleuter uitleg over het gedrag en het niveau van de kleuter
-treedt, na akkoord van en in samenspraak met de mentor, met de ouders van een kleuter in gesprek over mogelijke ondersteuning thuis
-brengt, na akkoord van en in samenspraak met de mentor en na overleg met het multidisciplinaire team, de ouders van een kleuter in contact met hulpverleners
-informeert mondeling en/of schriftelijk de ouders over een geplande activiteit
-betrekt ouders bij het klasgebeuren, na akkoord van de mentor
-verwoordt zijn gevolgde pedagogische/didactische strategieën naar de ouders toe, in samenspraak met de mentor
-voert doelgerichte gesprekken met de ouders, in samenspraak met de mentor, in Standaardnederlands
-drukt zich in Standaardnederlands tijdens de doelgerichte gesprekken met de ouders kort, bondig en ter zake uit
-maakt tijdens de doelgerichte gesprekken met de ouders flexibel gebruik van schrift en beeld
-schrijft klare, duidelijke, zakelijke, cliëntgerichte korte teksten in Standaardnederlands naar de ouders
-zoekt of ontwikkelt mogelijkheden om met anderstalige ouders te communiceren, schriftelijk en mondeling
-houdt rekening met de geldende afspraken en samenwerkingsverbanden bij het organiseren van oa. klasoverschrijdende activiteiten, atelierwerking, schoolfeest…
-neemt deel aan vergaderingen over het schoolbeleid en kan hierover zijn visie verwoorden
-informeert zich over regels en afspraken die gelden op de stageschool en leeft die na
- maakt duidelijke afspraken met de mentor en leeft ze na
-pleegt overleg met medestudenten over regels en afspraken bij het uitvoeren van een groepsopdracht (klasoverschrijdende activiteiten: poppenspel, sportnamiddag, …)
-staat open voor positieve en negatieve feedback over het eigen didactisch en pedagogisch handelen
-bespreekt en analyseert het eigen pedagogisch handelen met mentor en begeleidende lectoren
-vraagt advies over het eigen pedagogisch en didactisch handelen aan medestudenten, mentoren en begeleidende lectoren
-stuurt, uitgaande van feedback en van de reflecties op eigen presteren, zijn pedagogisch handelen bij
-documenteert zich over de deontologische en juridisch-administratieve aspecten binnen het onderwijs en binnen de stageschool in het bijzonder
-raadpleegt op regelmatige wijze juridische vakliteratuur en of het internet met de bedoeling zich te informeren over de rechtspositie van de kleuters.
-voert doelgerichte gesprekken met de leden van het schoolteam
-drukt zich tijdens de doelgerichte gesprekken met leden van het schoolteam goed uit: kort, bondig en blijft ter zake
-maakt tijdens de doelgerichte gesprekken met leden van het schoolteam flexibel gebruik van schrift en beeld
-schrijft in Standaardnederlands klare, duidelijke, zakelijke, cliëntgerichte korte teksten naar de leden van het schoolteam
-legt, in overleg met de mentor, contacten, communiceert en werkt samen met belangrijke onderwijsbetrokken initiatieven (CLB, museum, SVS, …)
-Informeert zich over organisaties die als doel hebben leerkrachten en leerkrachtenteams te ondersteunen, en speelt deze info door naar de verantwoordelijke instanties binnen de school.
-voert in Standaardnederlands doelgerichte gesprekken met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven, in samenspraak met de mentor
-drukt zich tijdens de doelgerichte gesprekken met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven uit: kort, bondig en ter zake
-maakt tijdens de doelgerichte gesprekken met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven flexibel gebruik van schrift en beeld
-schrijft in Standaardnederlands klare, duidelijke, zakelijke, cliëntgerichte korte teksten naar medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven
-treedt met o.a. medestudenten en mentoren in discussie over onderwijskundige thema’s
-treedt met o.a. medestudenten en mentoren in discussie over de rol van het onderwijs in de samenleving en over de plaats van de leraar daarin
-bouwt een eigen, flexibel referentiekader op, binnen het sociaal-politieke, het sociaal-economische, het levensbeschouwelijke, het cultureel-esthetische en het cultureel-wetenschappelijke domein, aan de hand van kritisch raadplegen van geschreven en gesproken media, discussies met personen binnen en buiten het werkveld, en andere informatiebronnen.
-voert gesprekken met collega’s, ouders, personen binnen en buiten de schoolcontext, gebaseerd op het eigen, flexibel referentiekader binnen het sociaal-politieke, het sociaal-economische, het levensbeschouwelijke, het cultureel-esthetische en het cultureel-wetenschappelijke domein.
Leerinhoud Stageperiode voor 5 weken in een school met specifieke methodieken waarvan 1 week participerende observatie.
Observaties van de kleuters en bijpassende, haalbare naverwerkingen.
Alle taken verbonden aan het beroep van leraar kleuteronderwijs.
Zelfreflecties over eigen presteren.
Begincompetenties Competenties verworven in de opleidingsonderdelen Pedagogisch Didactisch Atelier I, II, III en Stage I, II, III, IV, V.
Eindcompetenties Verwijzend naar de decretaal vastgelegde algemene competenties en algemene beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties meer bepaald de basiscompetenties voor “de professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs” wordt voornamelijk gewerkt aan:
ALGEMENE COMPETENTIES
Denk- en redeneervaardigheid
Het verwerven en verwerken van informatie
Het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken
Creativiteit
Het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken
Het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren.
ALGEMENE BEROEPSGERICHTE COMPETENTIES
Teamgericht kunnen werken
Oplossingsgericht kunnen werken in de zin van zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk
Het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën
Het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk
BEROEPSSPECIFIEKE COMPTENTIES
FG 1: De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen.
1.1 De leerkracht kan de beginsituatie van de kleuters en de groep achterhalen.
De leerkracht kan :
1.1.1 in overleg met teamleden of externen, zowel individuele kindkenmerken als kenmerken van de groep achterhalen;
1.1.2 bij het bepalen van de beginsituatie rekening houden met de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de kleuter.
1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en formuleren.
De leerkracht kan :
1.2.1 bij het kiezen en formuleren van doelen de mogelijkheden van de kleuters als referentiepunt nemen;
1.2.2 gedifferentieerde doelen formuleren;
1.2.3 bij het kiezen en formuleren van doelen gebruikmaken van onder meer ontwikkelingsdoelen, ontwikkelings- en leerlijnen, een geselecteerd leerplan en het schoolwerkplan;
1.2.4 voor kleuters met specifieke behoeften, in overleg met collega's, in het kader van de handelingsplanning doelen selecteren die aansluiten bij de vastgestelde beginsituatie;
1.2.5 doelstellingen concreet en operationeel formuleren.
1.3 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen selecteren.
De leerkracht kan :
1.3.1 rekening houdend met het aanbod thuis, met de beginsituatie en met criteria van maatschappelijke relevantie, keuzes maken uit een breed ontwikkelingsaanbod; waarbij nagestreefd wordt dat elke kleuter maximale kansen op ontwikkeling krijgt;
1.3.2 spontaan inspelen op gedrag van kleuters;
1.3.3 een situatie die zich voordoet, omzetten in een leerervaring;
1.3.4 leer- en ontwikkelingskansen benutten vanuit de interactie met de kleuter.
1.4 De leerkracht kan leer- en ontwikkelingskansen structureren en vertalen in een samenhangend onderwijsaanbod.
De leerkracht kan :
1.4.1 de horizontale en verticale samenhang vorm geven en bewaken;
1.4.2 een aanbod creëren dat aansluit bij de leefwereld en de motivatie van de kleuters, waarbij hij gebruik maakt van de diversiteit, waaronder de sociale, culturele en talige diversiteit binnen de groep.
1.5 De leerkracht kan aangepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen.
De leerkracht kan :
1.5.1 aangepaste werkvormen kiezen en ze afstemmen op de doelstellingen;
1.5.2 gepaste groeperingsvormen kiezen;
1.5.3 multimedia functioneel gebruiken;
1.5.4 zijn aanpak differentiëren als dat nodig is.
.
1.6 De leerkracht kan individueel en in team ontwikkelingsmaterialen kiezen en aanpassen.
De leerkracht kan :
1.6.1 informatie over ontwikkelingsmaterialen vinden, raadplegen en kritisch beoordelen, rekening houdend met de specifieke behoeften van de doelgroep;
1.6.2 ontwikkelingsmaterialen adequaat gebruiken en aanpassen.
1.7 De leerkracht kan een ontwikkelingsbevorderende omgeving creëren met aandacht voor de heterogeniteit van de groep.
De leerkracht kan :
1.7.1 voor kleuters stimulerende omgevingen creëren die rekening houden met de belangstelling en de capaciteiten van de kleuters en die de mogelijkheid bieden tot dialoog en interactie;
1.7.2 de kans op betrokkenheid en succesbeleving bij de kleuters zo groot mogelijk maken door te werken met authentieke en reële situaties die voor de kleuters betekenisvol zijn;
1.7.3 adequaat inspelen op wat zich voordoet in de leeromgeving en hij kan werken met de inbreng van de kleuters;
1.7.4 enerzijds stimulerend optreden en anderzijds het kind de autonomie verlenen om initiatief te nemen en om op een eigen wijze de dingen aan te pakken;
1.7.5 het actief ontdekken en verwerken van leerervaringen bevorderen en de kleuters leren nadenken over hun leerproces.
1.8 De leerkracht kan observatie voorbereiden.
De leerkracht kan :
1.8.1 met ondersteuning van collega's en experten, bepalen waar hij bij de observatie van de kleuters op zal letten en welke beoordelingscriteria hij hanteert om uit te maken of kleuters een "gezond" ontwikkelingsverloop vertonen of integendeel in hun ontwikkeling stagneren of problemen ondervinden;
1.8.2 in overleg met collega's en experten, instrumenten kiezen ter ondersteuning van de observaties;
1.8.3 de functie van een specifiek observatiemoment bepalen (screening, remediëring, doorverwijzing).
1.9 De leerkracht kan observeren met het oog op bijsturing, remediëring en differentiatie.
De leerkracht kan :
1.9.1 op permanente en systematische wijze observatiegegevens verzamelen en aanwenden om zijn eigen handelingen bij te sturen of in te spelen op ontwikkelingsbehoeften van kleuters;
1.9.2 met het oog op een systematische gegevensverzameling met hulp van collega's een kindvolgsysteem gebruiken;
1.9.3 in overleg met collega's en experten de signaalwaarde van gedragingen achterhalen en mogelijke interpretaties formuleren;
1.9.4 op basis van observatiegegevens, in overleg met collega's en experten, interventies bespreken en adviezen formuleren over de voortgang van de kleuters in hun schoolloopbaan;
1.9.5 evaluatiegegevens aanwenden om zijn eigen didactisch handelen te evalueren en bij te stellen.
1.10 De leerkracht kan in overleg met het team deelnemen aan zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van de school.
1.10.1 de school situeren in de buurt en de implicaties daarvan onderkennen.
1.10.2 participeren in het zorg- en gelijkeonderwijskansenbeleid van de school.
1.11 De leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de kleuters.
1.11.1 met de kleuters doelgericht gesprekken voeren en daarbij een functioneel taalaanbod doen, functionele taalproductie stimuleren en er feedback op geven;
1.11.2 teksten beoordelen en mondeling toegankelijk maken door ze te bewerken op het vlak van taal en door een aangepaste didactiek;
1.11.3 vragen, opdrachten en feedback mondeling, indien nodig ondersteund met visuele of andere ondersteuning, helder formuleren en herformuleren;
1.11.4 via beeldtaal vragen en opdrachten helder formuleren
1.11.5 een korte heldere uiteenzetting geven, met integratie van visuele of andere ondersteuning, en alles, indien nodig, flexibel aanpassen
1.11.6 expressief vertellen en voorlezen en dat flexibel aanpassen
1.11.7 constructief reageren op het taalgebruik van de kleuter.
1.12 De leerkracht kan omgaan met de diversiteit van de groep.
1.12.1 in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke behoeften en de mogelijkheden van de kleuters door in te spelen op de verschillen tussen kleuters, van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke doelen
1.12.2 rekening houden met de sociaal-culturele en talige achtergrond van kleuters waaronder de grootstedelijke context.
1.13 De leerkracht kan bijdragen aan het gevoelig maken en openstaan voor talen door aan talensensibilisering te doen.
FG 2: De leraar als opvoeder.
2.1 De leerkracht kan in overleg een positief leefklimaat creëren voor de kleuters in de groep en op school.
De leerkracht kan :
2.1.1 als teamlid werken aan het opbouwen van een positieve interactie met de groep, waarbij hij ook de relatie tussen de kleuters stimuleert;
2.1.2 ervoor zorgen dat de inbreng en keuzen van kleuters worden gerespecteerd en gewaardeerd;
2.1.3 met respect voor eigenheid en diversiteit reageren op gevoelens van kleuters;
2.1.4 reflecteren op zijn omgang met hen, met het oog op een groeibevorderende relatie met elke kleuter.
2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de kleuters bevorderen.
De leerkracht kan :
2.2.1 de eigenheid van een individuele kleuter in het kader van zijn sociaal-culturele context (h)erkennen, bespreekbaar maken, en ermee omgaan met het oog op de zelfontplooiing en de integratie van elke kleuter;
2.2.2 kansen geven tot mondigheid, zelfstandigheid, eigen initiatief en verantwoordelijkheid en participatie.
2.3 De leerkracht kan door attitudevorming kleuters op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden.
De leerkracht kan :
2.3.1 een aantal conventies op het gebied van sociale omgang voorleven en leren toepassen;
2.3.2 door zijn voorbeeldgedrag en het bespreekbaar maken van positieve waardeoriëntaties jonge kinderen waardegevoelig maken, hierbij rekening houdend met het pedagogische project;
2.3.3 de gerichtheid op participatie stimuleren.
2.4 De leerkracht kan actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context.
De leerkracht kan :
2.4.1 het ontwikkelingsaanbod koppelen aan maatschappelijke gebeurtenissen en tendensen;
2.4.2 kleuters kritisch en zinvol leren omgaan met de informatie van en beïnvloeding door de media.
2.5 De leerkracht kan adequaat omgaan met kleuters in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kleuters met gedragsmoeilijkheden.
De leerkracht kan :
2.5.1 met ondersteuning van collega's of externen, probleemgedrag herkennen en de hulpvraag van kleuters expliciteren;
2.5.2 onder begeleiding en in team op een planmatige wijze hulp bieden bij problemen, indien nodig samen met experten.
2.6 De leerkracht kan de fysieke en geestelijke gezondheid van de kleuters bevorderen.
2.6.1 zorgen voor de algemene lichamelijke gezondheid van de kleuter en courante elementaire verzorgingstaken uitvoeren;
2.6.2 gepast omgaan met kleuters met gezondheidsproblemen of fysieke beperkingen;
2.6.3 zorg dragen voor het algemene welbevinden van de kleuters.
FG 3: De leraar als inhoudelijk expert.
3.1 De leerkracht beheerst de basiskennis van de leerinhouden, waaronder ten minste de ontwikkelingsdoelen, en hij kan recente ontwikkelingen over inhouden en vaardigheden uit de leergebieden Lichamelijke Opvoeding, Muzische Vorming, Nederlands, Wereldoriëntatie en Wiskundige Initiatie in het kleuteronderwijs volgen.
De leerkracht kan :
3.1.1 zijn eigen deskundigheid op inhoudelijk terrein bevorderen.
3.2 De leerkracht kan de verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden op een geïntegreerde manier aanwenden.
De leerkracht kan :
3.2.1 flexibel gebruik maken van domeinspecifieke kennis en vaardigheden in de pedagogisch-didactische aanpak.
3.3 De leerkracht kan het eigen aanbod situeren in het geheel van het onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en oriëntering van kleuters.
De leerkracht kan :
3.3.1 gebruikmaken van horizontale en verticale verbanden om het eigen onderwijsaanbod te situeren en die verbanden integreren in het eigen aanbod.
FG 4: De leraar als organisator.
4.1 De leerkracht kan een gestructureerd speel- en leerklimaat bevorderen.
De leerkracht kan :
4.1.1 vaardigheden en aanpakwijzen van goed klasmanagement hanteren.
4.2 De leerkracht kan een kindgericht dagverloop creëren, dat past in een korte- en langetermijnplanning.
De leerkracht kan :
4.2.1 voor de kleuters gelijktijdige en opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten verlopen en een kindgericht dagverloop opbouwen;
4.2.2 een timing respecteren en die indien nodig aanpassen;
4.2.3 de eigen taken op korte en langere termijn plannen.
4.4 De leerkracht kan een stimulerende en werkbare leefruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kleuters.
De leerkracht kan :
4.4.1 een ruimte aanpassen aan de mogelijkheden en behoeften van de kleuters;
4.4.2 die ruimte ontwikkelingsondersteunend, aangenaam, functioneel en veilig inrichten.
FG 5: De leraar als innovator / onderzoeker
5.1 De leerkracht kan resultaten van onderwijsontwikkelingswerk en vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen.
De leerkracht kan :
5.1.1 vernieuwende inzichten uit de opleiding in zijn onderwijspraktijk aanwenden;
5.1.2 in samenspraak met het schoolteam vernieuwende inzichten die zich in de samenleving aandienen, in zijn onderwijspraktijk integreren.
5.2 De leerkracht kan kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn voor de eigen praktijk.
5.3 De leerkracht kan zijn eigen functioneren in vraag stellen en bijsturen.
De leerkracht kan :
5.3.1 de klaspraktijk vanuit reflectie op de eigen ervaringen bijsturen, onder meer door onder begeleiding eenvoudig praktijkgericht onderzoek uit te voeren.
FG 6: De leraar als partner van de ouders / verzorgers
6.1 De leerkracht kan zich informeren over en discreet omgaan met gegevens over het kind.
6.2 De leerkracht kan met ouders of verzorgers communiceren over hun kind in de school op basis van overleg met collega's of externen.
De leerkracht kan :
6.2.1 met de hulp van collega's informatie verstrekken over het ontwikkelingsverloop van het kind op school;
6.2.2 met de hulp van collega's of externe deskundigen in gesprek treden met de ouders of verzorgers over de ondersteuning thuis;
6.2.3 in overleg met het multidisciplinaire team de ouders of verzorgers in contact brengen met hulpverleners.
6.3 De leerkracht kan in overleg met het team de ouders of verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de ouders.
6.4 De leerkracht kan met ouders of verzorgers dialogeren over opvoeding en onderwijs.
6.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.
De leerkracht kan :
6.5.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;
6.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;
6.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
6.6 De leerkracht kan strategieën inzetten om te communiceren met anderstalige ouders.
FG 7: De leraar als lid van een schoolteam
7.1 De leerkracht kan overleggen en samenwerken binnen het schoolteam.
De leerkracht kan :
7.1.1 zijn opdracht realiseren in samenwerking met de leden van het schoolteam en rekening houdend met de schoolcultuur;
7.1.2 participeren in overleg over het schoolbeleid.
7.2 De leerkracht kan binnen het team over een taakverdeling overleggen en de afspraken naleven.
7.3 De leerkracht kan de eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar maken.
De leerkracht kan :
7.3.1 in dialoog met collega's en de schoolleiding reflecteren over het eigen pedagogisch en didactisch handelen;
7.3.2 feedback integreren in het eigen handelen.
7.4 De leerkracht kan zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de leerlingen.
De leerkracht kan :
7.4.1 relevante en actuele informatie over juridische en administratieve aspecten van het leraarschap raadplegen;
7.4.2 zich informeren over de rechten van het kind en daaruit conclusies trekken voor de evaluatie en advisering.
7.5.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;
7.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;
7.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext. De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties.
FG 8: De leraar als partner van externen
8.1 De leerkracht kan in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
De leerkracht kan :
8.1.1 in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven die gericht zijn op kinderen en jongeren;
8.1.2 in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven die gericht zijn op leerkracht- en teamondersteuning.
8.2 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken
8.2.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext
8.2.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld
8.2.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
FG 9: De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap
9.1 De leerkracht kan deelnemen aan het maatschappelijke debat over onderwijskundige thema's.
9.2 De leerkracht kan dialogeren over zijn beroep en zijn plaats in de samenleving.
FG 10: De leraar als cultuurparticipant
10.1 De leerkracht kan actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen op de volgende domeinen :
- het sociaal-politieke domein;
- het sociaal-economische domein;
- het levensbeschouwelijke domein;
- het cultureel-esthetische domein;
- het cultureel-wetenschappelijke domein.
De leerkracht kan :
10.1.1 werken aan een interpretatiekader om kritisch om te gaan met informatie over die thema's en ontwikkelingen, en erover dialogeren.
ATTITUDES
De volgende attitudes gelden voor alle functionele gehelen.
A1 beslissingsvermogen: durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.
A2 relationele gerichtheid: in contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen.
A3 kritische ingesteldheid: bereid zijn zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen.
A4 leergierigheid: actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen.
A5 organisatievermogen: erop gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden.
A6 zin voor samenwerking: bereid zijn om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.
A7 verantwoordelijkheidszin: zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen.
A8 flexibiliteit: bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, zoals middelen, doelen, mensen en procedures.
Leermaterialen ::Voor meer informatie, klik hier:: Syllabus: leidraad stage + nota’s
Observatiegegevens van de kleuters
Zelfreflecties
Agenda
Informatiebundel met ontwikkelingsdoelen en eindtermen.
Leerplannen OVSG en GO.
Studiekosten - Materiaal en materieel voor de stage
- Verplaatsing naar de hospiteerscholen.
Studiebegeleiding Op afspraak met de betrokken lector en op individuele basis bij voorbereidingen, evaluatie en reflectie op donderdagnamiddag.
Onderwijsvormen - Participerende observatie, observatie- en ervaringsstage.
- Meerweekse actieve stages.
Evaluatievorm Diploma- en creditcontract:
Eerste zittijd:
100% Permanente evaluatie op basis van het pedagogisch dossier.
Verplichte deelname aan alle onderwijsactiviteiten binnen dit opleidingsonderdeel.
Ongewettigde afwezigheid resulteert in beoordeling "Afwezig" voor dit opleidingsonderdeel.
Tweede zittijd:
Er is geen 2de zittijd mogelijk, de punten worden overgenomen uit de eerste zittijd.
Examencontract:
inschrijven voor een examencontract kan enkel mits een bijkomende inschrijving voor het opleidingsonderdeel Stage VI met een diplomacontract.
OP-leden Erna VAN CROMBRUGGE, Lien COPPENS
|
|