• inleiding
• maatschappij en marketing
• consumentengedrag
• product- en merkstrategie
• productontwikkeling
• levenscyclusstrategieën

• Inhoud en belang

• Motivatie, behoeften en waarden
• Waarneming en verwerken van informatie
• Leren
• Attitude en verandering van attitude
• Beslissen

• Basisbegrippen van de sociologie
• Subcultuur en sociale klasse
• De consumptiemaatschappij en internet

1. Kent de kernstrategie om een organisatie in staat te stellen een goede marketing benadering uit te werken
   Indicatoren:
   • kan soorten maatschappelijke kritiek in functie van marketing situeren
   • kan uitleggen waarom organisaties consumentengedrag moeten bestuderen
2. Kent het product als marketinginstrument
   Indicatoren:
   • kan het product op verschillende niveaus beschrijven
   • kan het productontwikkelingsproces situeren en omschrijven
   • kan de fasen van de levenscyclus van een product beschrijven
   • kan uitleggen hoe de marketingstrategie in de loop van de levenscyclus van een product verandert
3. Kan op efficiënte en effectieve manier informatie over marketing vergaren en behandelen
   Indicatoren:
   • heeft inzicht in de rol van marketing binnen de organisatie
   • kan de verschillende niveaus van het product interpreteren
4. Kent de omgeving waarbinnen een organisatie moet kunnen functioneren
   

1. Kenniscompetenties
   Indicatoren:
   • Weet wat motivatie, behoeften en waarden, waarneming, leren, attitudes, subculturen en sociale klasse en analyse van consumentengedrag en de hiermee verbonden concepten inhoudt
   • Heeft inzicht in de onderlinge relaties tussen deze concepten en moet inzicht hebben in de wijze waarop consumenten door deze factoren worden beïnvloed
   • Kent de belangrijkste leertheorieën
   • Kan verschillende soorten beslissingsprocessen onderkennen en kan eerder behandelde thema’s ermee in relatie brengen
   • Kent de belangrijkste mogelijkheden en beperkingen voor de marketeer om door middel van de marketingactiviteiten gebruik te maken van de verschillende concepten en de consument direct of indirect te beïnvloeden
   • Kan bepalen in hoeverre de verschillende concepten kansen dan wel bedreigingen vormen in een bepaalde marketingpraktijksituatie
2. Algemene competenties
   2.1. Omgaan met informatie
   Indicatoren:
   • Kan de gevraagde informatie verzamelen
   • Herkent belangrijke informatie
   • Verwerkt gestructureerde informatie binnen een gegeven tijdsbestek
   • Verwerkt informatie volgens gegeven richtlijnen
   • Verwerkt informatie tot een samenhangend geheel
   • Legt verbanden tussen gegevens
   
   2.2. Omgaan met taken
   Indicatoren:
   • Laat betrokkenheid met de eigen taak zien
   • Komt gemaakte afspraken na
   • Handelt creatief en innovatief
   • Heeft een open geest ten aanzien van andere ideeën en meningen
   • Kan kritiek aanvaarden
   
   2.3. Interpersoonlijke relaties-teamworking
   Indicatoren:
   • Bevordert teamspirit door samenwerking en betrokkenheid van de teamleden te stimuleren
   • Zet zich in om samen met anderen doelen te bereiken
   • Vraagt door bij onduidelijkheden om de boodschap zo goed mogelijk te begrijpen

• Partim Marketingstrategie: 50% van de eindbeoordeling
• Partim Consumentenpsychologie: 50% van de eindbeoordeling

• Partim Marketingstrategie: 30% permanente evaluatie en 70% schriftelijk examen
• Partim Consumentenpsychologie: 30% permanente evaluatie en 70% schriftelijk examen

• Partim Marketingstrategie: 30% individuele opdracht en 70% schriftelijk examen
• Partim Consumentenpsychologie: 30% individuele opdracht en 70% schriftelijk examen

• Partim Marketingstrategie: 50% van de eindbeoordeling
• Partim Consumentenpsychologie: 50% van de eindbeoordeling

• Partim Marketingstrategie: 30% individuele opdracht en 70% schriftelijk examen
• Partim Consumentenpsychologie: 30% individuele opdracht en 70% schriftelijk examen

• Partim Marketingstrategie: 30% individuele opdracht en 70% schriftelijk examen
• Partim Consumentenpsychologie: 30% individuele opdracht en 70% schriftelijk examen

Opleidingsonderdeel met partims

• Indien een student afwezig is op 1 partim, krijgt hij de vermelding “afwezig” voor het hele opleidingsonderdeel.
• Bij consensus tussen de betrokken lesgevers kan een student die voor een partim minder haalt dan 6 op 20, voor het opleidingsonderdeel maximaal 9 op 20 toegekend krijgen, ongeacht het gewogen gemiddelde.
• De niet-geslaagde student die in de eerste examenzittijd minstens 10/20 haalde voor 1 van de partims, is niet verplicht over dit partim opnieuw examen af te leggen in de tweede examenzittijd van hetzelfde academiejaar.
  Hij dient echter wel examen af te leggen over ieder partim waarvoor hij minder dan 10 op 20 haalde; zoniet krijgt hij de vermelding afwezig voor het hele opleidingsonderdeel.
• Een partimcijfer wordt niet overgedragen naar een volgend academiejaar.

• Joanna Chaltin
• Isabelle Dierickx